De Bossche binnenstad is monumentaal. Eronderdoor, overkoepeld door gemetselde gewelven, stroomt de Binnendieze: een riviertje, kronkelend in het ondergrondse donker, zich wringend door een nat, met algen begroeid bakstenen gangenstelsel. Eigenlijk is het een weefsel van meerdere watertjes. In oude tijden werden die beetje voor beetje overkluisd om uiteindelijk als een door de natuur gegeven riool voor de stad te dienen.
Nog in de eerste naoorlogse decennia was de Binnendieze berucht om zijn stank, zijn vuiligheid en zijn ratten. En boven de indringende geur van het water, achter de antieke stadswallen, wankelden, grauw en onderkomen, de eeuwenoude Bossche panden. Er stonden heel wat verkrotte exemplaren tussen. Niet zelden was bewonen bij gemeentelijke verordening verboden.
‘Onbewoonbaar verklaarde woning’ stond er dan op een bordje boven de voordeur; de kozijnen waren verrot, de kleine antieke ramen ingegooid, de muren gescheurd en de daken bezaaid met verweesde plekken waar de pannen ontbraken. Nat, muf, koud en tochtig moet het er binnen zijn geweest. En toch werd er nog geleefd, want ergens in zo’n pand woonde Janus Kiepoog.

Janus Kiepoog was een oude man in de ogen van kinderen. Tegelijkertijd was hij angstaanjagend. Terugkijkend zie ik een scheve man, altijd leunend op een stok, zwabberend met zijn benen, met een grauwe bos haar van kleverige plukken die klitterig door elkaar haakten. Zijn kleren waren van dezelfde grauwe kleur en dezelfde vettigheid.
Janus moest het doen met vlekkerige lompen en Janus beschikte niet over zo’n moderne badkamer met een lavet onder een douchekop zoals wij die in ons nieuwe huis aan de stadsrand hadden. Janus was afstotelijk want Janus stonk naar een mengsel van lichaamsvochten waarmee zijn haren en lompen maandenlang waren geïmpregneerd.
Het was een zoetige geur. Dat weet ik omdat ik één keer in de nabijheid van Janus ben geweest. Dat was toen Janus op de Bossche markt bij een viskraam werd weggestuurd. Hij schooide er wat want armen plukten toen nog geen blikjes uit vuilnisbakken om in hun nering te voorzien.
‘Niet bij mijn kraam, rot op!’, had de visboer hem toegeroepen. ‘Rot zelf op!’, had Janus geantwoord, woest zwaaiend met zijn stok. Maar Janus wist dat hij geen andere keuze had dan te buigen. Hij vertrok en slingerde zo dicht langs mij heen dat ik een seconde of twee door de damp van zijn aura ingesloten werd.
Misschien had Janus wel een heel zachtaardig karakter. Maar hield Janus niet ook van een stevige borrel? Het zou goed kunnen dat die liefde hem hielp aan zijn woeste uitvallen waarvoor wij kinderen elkaar waarschuwden.
De Bossche kinderen kwamen vaak in de binnenstad, ook die uit de nieuwe wijken. In het oude centrum was het veelal te doen als het om ons clubleven ging. Daar zaten de homes van de scouting, daar ging je naartoe als je blokfluit leerde spelen en daar zat de Artistieke Schuit, de knutselclub waar het ’s woensdagsmiddags een krioelen van kleine lijven was die anders thuis maar in de weg liepen.
Er reden nog weinig auto’s. Je ging er te voet heen, of met de fiets. Naar het stadscentrum gaan, deed je nogal eens zonder je ouders en vooral dan was het één groot avontuur want daar, in die oude, donkere, geurende, broeierige, mysterieuze binnenstad kwam je in aanraking met het onbekende.
En wat de tocht extra aantrekkelijk maakte, was dat er een vreselijk gevaar aan kleefde: je kon er Janus Kiepoog tegenkomen. Die grote, kromme Kiepoog met zijn zwaaiende stok en zijn woestheid. Hij leefde er in zijn krotwoning, vlakbij de Artistieke Schuit, boven het stinkende vocht van de Binnendieze.
Doodsbang waren we voor Janus Kiepoog. Niet zozeer vanwege de dreiging van zijn stok, de angst kwam van veel dieper:
Janus Kiepoog keek nogal vreemd uit zijn ogen. Eén ervan draaide niet mee, dus je wist nooit wat of wie hij zag; je wist nooit of hij jou toevallig in de peiling had. Hij zou één oog een keer verloren hebben, vertelde wij elkaar, en het hebben laten vervangen door een exemplaar van glas. Als hij echt boos op je was, haalde hij die glazen bol eruit om jou vanuit een gapend, zwart schedelgat aan te kijken. Er waren lefgozers die zeiden dat ooit te zijn overkomen; het zou er gruwelijk hebben uitgezien.
Janus Borghs – want dat was zijn werkelijke naam en hij was in die jaren een vijftiger – was de grote, smakelijke loer waarmee de binnenstad ons lokte.
Wat hielden we ervan om hem uit te dagen. We gooiden stenen naar wat er nog over was van de raampjes in zijn bouwvallige huisje; we hoopten hem eruit te lokken, zwierend, strompelend, zelden snel genoeg om het uiteenstuivende kindergebroed een oplawaai te kunnen verkopen met zijn stok. Dan kroop hij weer naar binnen en als een roedel jonge wolvenwelpen kwamen de kleine pestkoppen terug om het kunstje nog eens te wagen, totdat Janus het beu was en niet meer naar buiten kwam.
Jonge kinderen kunnen zich demonisch gedragen. Ze beginnen steeds meer in de gaten te krijgen dat ze individuen worden die anderen kunnen beïnvloeden. Zo begint het liegen ook. Ouders schrikken zich een hoedje als ze hun lieve grut voor de eerste keer daarop betrappen. En erger, vaders en moeders schamen zich diep als ze te horen krijgen dat hun kleine, altijd zo bedeesde spruit bij de groep hoorde die Janus Kiepoog op die woensdagmiddag bij de Artistieke Schuit belaagde.
Hoe was dat mogelijk? Wat doen wij verkeerd? Maar Keesje of Marietje is een mens aan het worden, net zo een als zij zelf zijn. Een sociaal dier dat op een goed moment herkent dat een ander op zijn bestaan reageert en dat het het handelen van die ander met zijn signalen sturen kan. Dus het jonge ‘onschuldige’ kind voegt zich in akelige, experimentele spelletjes. Maar wat het daarbij oefent, ligt niet zo heel ver af van die andere menselijke trek die zich in die eerste jaren ook ontwikkelt: empathie.
Voor Janus Kiepoog zal die wetenschap nauwelijks tot troost zijn geweest als ik hem er nu over zou hebben kunnen vertellen – nu mijn geweten knaagt en ik beter zie in wat en wie de gevaren van de wereld werkelijk schuilen.
De Binnendieze is tegenwoordig een toeristische attractie. Onder begeleiding kun je het water in de spelonken bevaren; de overkoepelingen zijn in moderne tijden volledig gerestaureerd en het menselijke afval wordt al sinds lang keurig via een serieus rioolstelsel afgevoerd.
En dan is er nog het andere verhaal van Janus, het verhaal dat niet uit een kindergeheugen is opgediept. Dat steekt natuurlijk heel anders in elkaar dan het geklets hierboven. Of het waar is, is overigens net zo goed de vraag. Onder andere op deze plek is er wat over te lezen.
Bij de foto:
- Janus Kiepoog werd tijdens zijn leven door veel Bosschenaren verguisd, maar na zijn dood net zo makkelijk tot een mythische stadsgenoot verheven – en dus kwam er een standbeeldje: de foto komt uit het artikel Wie was Janus Kiepoog? van de website indebuurt.nl/Den Bosch (de daar vermelde bron van de foto is Stadsarchief.nl)
Ontdek meer van Stan Lenssen
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.
Wat schrijf jij prachtig, ook heb ik nu honger om de stad te bezoeken. Mijn hart voelt veel voor mensen zoals Janus.
LikeGeliked door 1 persoon
Dank je wel Trudy.
En Den Bosch is je honger meer dan waard. Je kunt hem daar overigens stillen met de befaamde Bossche Bol 😉
LikeGeliked door 1 persoon
Ooooh, heerlijk, klinkt zo lekker!
LikeGeliked door 1 persoon