Leeslengte kort, Verhaal

Zachte letters

Gisteren vond ik iemand terug van vroeger in mijn leven: juffrouw Verhappen, onderwijzeres op de Sint Lucasschool in ’s-Hertogenbosch, mijn juf van de eerste klas.

Ze zat gevangen in de nalatenschap van mijn oudste zus en heeft er zeven jaar over gedaan om van daaruit terug te belanden bij mij. Ze kwam tevoorschijn uit een stapel boeken die ik via kronkelige wegen in handen kreeg. Allemaal eigendom geweest van die zus, dat wist ik zeker.

Totdat ik gisteren dat ene, kleine exemplaar oppakte; nog geen A6, ouderwets gebonden, voorzien van een kersenrode harde kaft met een leerstructuur. In gouden diepdrukletters staat erop: Mijn mooiste boekje. Het is een beetje gesmoezeld door de tand des tijds, het geurt een beetje naar oud papier.

Ik blader erdoorheen en wordt getroffen door een schok. In een flits schiet mijn naam voorbij.

Ik ga terug naar die plek waar het geweest moet zijn. Er kleeft een kaartje tussen de pagina’s vijftig en eenenvijftig. En op dat kaartje lees ik in een zacht, rond handschrift, in blokletters:

stan,

hartelijk
gefeliciteerd
met
je
eerste
heilige
communie.

juffrouw
verhappen.

Precies zo, mét interpunctie, zónder hoofdletters – zover waren we kennelijk gekomen. Mijn eerste echte grote-schooljuf tot leven gewekt.

Ik heb het boekje niet eens gemist. Ik heb van het bestaan niet meer geweten.

Het is een raadselachtig wonder dat het via zo’n vreemde, grote omweg door tijd en ruimte weer op zijn thuisplek is aangeland. Ik ga daar niet te diep over zitten denken. Het toeval speelt zijn spel met alle dingen en met iedereen. Dat is alles.

Het toeval speelt zijn spel, ook met mijn emoties. Breekbare herinneringen flakkeren op bij dat zachte, ronde handschrift. Een speelkwartier, houten lessenaartjes, stoffig bordkrijt, glanzend linoleum, een zonnig klaslokaal. Heel vaag komt er een gezicht door. In dat decor, een jonge vrouw, een donkerblonde paardenstaart, een licht gelaat, fijne trekken. Slechts heel vaag, het kan bedrog zijn.

Onmiskenbaar echter een liefdevol gezicht. Dat bewijzen ook de letters, zo zorgvuldig en met toewijding als die geschreven zijn. Deze juf koesterde haar kinderen.

Iemand schrijft een kaartje, met jonge, slanke vrouwenhanden. Ik ben het kind voor wie die boodschap is. Een intieme band wordt hier bezegeld. Zo voel ik dat.

Zo veel jaren later komt die band haast metafysisch binnen. Haar vingers hebben het papier geraakt, bewust voor mij, zeer persoonlijk. Die vingers ontmoet ik weer. Niet als zesjarige, mijn vingertoppen zijn inmiddels vierenzestig. Toch ik kan daarmee die van haar raken, bijna zestig jaar terug in de tijd, die van die jonge toegewijde vrouw, via dat kaartje.

Het zegel is al die jaren nooit kapot gegaan. De warmte is nog voelbaar. De zachte, ronde letters spreken nog speciaal tot mij.

Standaard
Leeslengte kort, Verhaal

Friese staartklok

Ik zit op een bankje op de winderige kale dijk. In mijn rug voel ik het kille appeltjesgroen van de Noord-Hollandse polder. Verder weg, weet ik, lost het op in het silhouet van de werktorens en woonflats van zuidelijk Amsterdam.

Mijn fiets staat naast me in het gras. Zometeen zak ik het Amsterdam-Rijnkanaal een stukje af. Tegendraads, want ik ben vlakbij het eindpunt van het kunstwerk, daar waar het aansluit op het IJ. Het uitgegraven water buigt hier traag, breed en groots het vlakke land uit.

Ik vraag me af waar al dat zand gebleven is en ik verwonder me over de kolossale ijzeren waterwezens die voorbij komen: duwschuiten met vrachtbakken, aan elkaar vastgekleefd alsof ze zoenen; dikbuikige tankers gehuld in een vlechtwerk van buizen en meters; platte containeraken die reusachtige, op elkaar geklikte legostenen dragen.

Ik meen zeker te weten dat ze alleen hier hun heen- en weergang maken, op dit stukje van de wereld, tussen het IJ en de Waal. Opgesloten door hun omvang, tot elkaar verdoemd, vastgehaakt aan een immense ketting die rondgaat over de bodem en die het zand daar tot rusteloze wolken omhoog roert. De stoet sleept zich voort, steeds weer dezelfde kielen zweven door bruine wolken van steeds weer hetzelfde zand, tot het einde toe.

Een wapperende zuurstokroze trainingsbroek, die schuifelend joggend stroomafwaarts het asfaltpad volgt, maakt een einde aan mijn fantasieën. Erin gestoken is een ronde man van middelbare leeftijd. Boven een volle baard bungelt een gebreide puntmuts tot ver voorbij zijn schouders; ze vloekt met de aard van de tegenwoordige Hollandse winter. Tussen baard en muts zie ik een montuur dat me doet denken aan prins Bernhard jr.

Een pompon zo groot als een tennisbal slingert dan weer bij een linker- en dan weer bij een rechterarm tevoorschijn. Als een traag tikkende Friese staartklok komt de man dichterbij.

Ter hoogte van het bankje gekomen, knipperen zijn ogen me door de vierkante vensters toe. Een stille groet. De aanblik is zo olijk, zo’n provocatie van Santa Claus, dat ik die opvat als een aanmoediging voor iets meer tegengroet dan de gebruikelijke hand omhoog.

‘Hoeveel kilometer nog?’

Hij maakt pas op de plaats, buigt voorover en hijgt uit.

’Och, zoveel het lijf toelaat. Gisteren iets te veel genoten. Daar zet je dan wat tegenover. U snapt het wel.’

Of ik het snap laat ik gaan. Wel vertel ik hem van mijn ontzag voor de enormiteit van het kanaal en de voorbij glijdende schepen.

Hij recht zijn rug, blikt opzij en het water langs, knikt en zegt: ’Dit is het drukste kanaal van de wereld. Steeds van die joekels. Ik weet niet hoeveel per dag!’

Uit de plooien van zijn broek diept hij een flacon op. Hij neemt een flinke slok, waarna de fles terug verdwijnt in het roze textiel. Dan richt hij zijn blik weer vooruit, ligt bij wijze van afscheid een hand een stukje op en hervat zijn boetedoening.

Ik sta op voor mijn rit de andere kant op en kijk hem na. Links … rechts, links … rechts, links … rechts tikt de pompon hem voort.

Standaard
Column, Leeslengte kort, Verhaal

Leugens

Wanneer je ongevraagd over iemand schrijft die geen publieke figuur is, is het goed gebruik dat je die persoon onherkenbaar maakt. Als ik schrijf over een magere oude man die ik ontmoet heb in het winkelcentrum, zou het dus in werkelijkheid een gezette jonge vrouw in het park kunnen zijn geweest. Mijn verdraaiing van de waarheid beschermt hem.

Schrijven is voortdurend liegen, wetend dat dat nobel is.

Legitiem liegen is een prachtig voorrecht. Het is bevrijdend. Je kunt alles van iedereen spuien. Ik geniet het meest van dit voorrecht wanneer ik iemand bekritiseer wiens woorden mij niet aanstonden. Dat is pas wraak.

Gezet wordt mager, jong wordt oud, vrouw wordt man. Om te voorkomen dat je nu denkt te weten hoe je mijn personages naar hun oorsprong kunt herleiden, vertel ik erbij dat het morfen in werkelijkheid veel subtieler verloopt dan in het voorbeeld, en zich zelfs uitstrekt over de situatie of uitspraak die beschreven wordt. Je hebt dus niets aan deze kennis.

Je kunt nooit vertrouwen op wat je leest.

Vroeger, als kind, deed ik dat wel. Toen geloofde ik alles wat op papier stond. Dat was onaantastbaar. Er zijn volwassenen die doen dat nog. Levensgevaarlijk – vooral nu het papier vaak een wispelturig beeldscherm is.

Als kind dacht ik dat er maar één uitzondering op de geschreven waarheid was. Dat was het sprookje.

Hoewel mijn kinderlijke intuïtie mij bedroog tijdens het lezen van de niet-sprookjes, klopte die vaak wel bij mijn inschattingen van niet zwart-op-wit staande situaties.

Ik weet nog dat ik vaste vloerbedekking en tapijt een smerige bedoening vond. Stel je voor, al die vieze schoenzolen die daar overheen gaan. Volwassenen vonden dat prima kunnen, als je het huis maar regelmatig zoog. Later bleek dat niet te kloppen, maar eerst moest het jonge grut massaal allergisch worden. Ik had gelijk, ik had altijd al gedacht dat er beestjes in rondkropen.

Een andere keer vroeg ik op de lagere school in de eerste klas (tegenwoordig groep drie) aan juffrouw Verhappen of de vieze rook die auto’s en fabrieken uitbliezen niet gevaarlijk was. Tussen haakjes: juffrouw Verhappen is echt – dit mag, dit is zo lang geleden, en ik ken, ongelogen, alle namen nog van de juffen en meesters van toen.

Nee hoor, dat was het niet, kreeg ik te horen, de bomen halen dat allemaal uit de lucht. Ik hoefde niet bang te zijn dat de mensen en de dieren daar last van kregen. Ik was er niet gerust op en het doet me geen plezier nu mijn gelijk te krijgen.

Wat konden die grote mensen liegen! Gelukkig had ik hun woorden gehoord en niet gelezen, anders had ik ze geloofd.

Ik mag niet liegen van mezelf. Mijn schrijverij is de gerechtvaardigde uitzondering op dat gebod. Heel vroeger, lang voor mijn schrijverij, was dat anders. Ik spijbelde weleens van school. Nee, niet bij juffrouw Verhappen. Dit gebeurde in een latere klas, bij juffrouw van Eck.

Deze juf had een vreemde gewoonte. Ze liet meerdere keren per dag haar klas alleen. Dan bleef ze minutenlang weg, ons intussen zoet houdend met een opdracht. In die minuten stond ze bij de spiegels van de wastafels van de toiletruimte haar haar te touperen. Dat konden wij zien, en we waren ons er goed van bewust dat zij ons ook kon zien. De sanitaire ruimte lag pal tegen de achterwand van ons lokaal en door een smalle horizontale ruit in die wand kon je de boel over en weer in de gaten houden.

Niet de kinderen kregen de grootste aandacht bij juffrouw van Eck, deze juf had andere prioriteiten. Dat voelde ik goed aan, en ik misbruikte dat besef om ertussenuit te kunnen knijpen. Ik loog meermaals tegen haar dat ik niet lekker was. Dan mocht ik naar huis. Maar dat deed ik niet, ik ging op expeditie in de wijk.

Ik kwam een paar keer met mijn leugen weg. Tot ik op een zeker kwaad moment weer op ontdekkingsreis was. De GGD kwam op school om bij de kinderen een tbc-krasje te zetten. Ik werd niet afgevinkt op de lijst, mijn ouders ontvingen een brief, en ik kreeg met die brief stevig om de oren. Het was afgelopen met mijn expedities.

Een goede leugen komt altijd uit. Hoe kun je anders ooit weten dat het een leugen was?

Een leugen impliceert dat er een waarheid is. Zo kom ik weer bij de schrijverij. Het verschil tussen fictie en non-fictie was voor mij als kind het verschil tussen sprookjes en niet-sprookjes. ‘Waarheid’ was het criterium van onderscheid.

Dat met de waarheid in non-fictie vaak een loopje wordt genomen, leerde ik later te doorgronden. Hoe dat loopje in zijn werk gaat, is een verhaal vol dubbelzinnigheden. Ik zal mijn best doen dat in de volgende alinea’s naar waarheid uit te leggen.

Bij fictie is er geen waarheid die de leugen kan ontmaskeren. De leugen heet daarom fantasie. Zo zijn romanfiguren als Don Quichot en Baron von Münchhausen geen notoire leugenaars, zij zijn fantasiefiguren. De tweede was dat overigens niet echt – daar gaan we al – want hij heeft werkelijk geleefd. Hij was de eerste ‘fake news agent’. Ik zeg erbij dat dit de waarheid is.

Is dit verwarrend?

Bij non-fictie is het pas echt oppassen geblazen. Daar is er namelijk wel een waarheid die de leugen kan ontmaskeren. Je mag hopen dat die uit de boeken blijkt. Als je pech hebt echter, staan ze vol met slechte leugens.

En, anders dan bij goede leugens …

Standaard