Dichtwerk, Leeslengte kort

Trage herfst

Men ruimt het afval van de zomer.
Een kraan tilt stalen bakken
uit schuilkelders van beton.

Bodems splijten open,
braken de vracht in vuilniswagens,
riekend. Schurend kabaal –

huiverend schuiven containers
hun toevluchtsoord weer in.

Vergeeld kroost dwarrelt
verveeld langs iepenstammen,
hier en daar nog groene kruinen.
In esdoorns houden roodkoperen handen stand.

De herfst treedt traag in dit jaar.
Stormen zijn uitgebleven.

Het blad moet zelf
de kracht vinden om los te laten.

Misschien gaan ze nog komen.
De natuur is eigenzinnig.
Om haar daadwerkelijk te voorspellen,
schiet onze blik tekort

vooruit. Daarom
is onze kleine toekomstvisie
diplomatiek benaamd:

verwachting
het kan verkeren dus.

En nog is het verder vredig buiten.

Standaard
Column, Leeslengte kort

Donald Musk

Onlangs bezochten wij een kraamfeestje. Mijn vrouw had van spijkerstof en kleurige lapjes een knuffelkonijn gemaakt. Ik schreef er een kaartje bij. Daarop wensten we de boreling een mooie wereld toe.

Als schrijvend moest ik eraan denken dat het nog niet mee zal vallen voor de nieuwe generaties om een mooie wereld aan te treffen. Hun voorzaten hebben er een behoorlijke puinhoop van gemaakt en ze lijken niet van plan zich ernstig in te spannen om de schade te herstellen. Ze houden liever vast aan de hun bekende patronen, net doend alsof ze niet inzien dat dat onmogelijk is.

Populistische politici smullen van die attitude. Zij koesteren haar en zij voeden haar. Niets komt hun beter uit dan het geloof dat alles kan blijven zoals het is in stand te houden en te versterken. Dan hoeven zij niets te doen, dan hoeven zij geen verantwoordelijkheid te nemen en kunnen toch macht verwerven.

Lees verder
Standaard
Leeslengte kort, Verhaal

Ritselende herfst

Dat de herfst nu werkelijk gearriveerd is, valt niet te ontkennen; buiten hangt een dichte mist.

Toch is de kou nog niet ingetreden. Net was ik even op het balkon om de natte handdoek op te hangen en zelfs in slechts mijn t-shirt voelde het nog merkwaardig warm.

De vroegere najaarsdagen lijken voorgoed voorbij. De mist is er, zeker. Het vertrouwde krassen van de kraaien ook. De enige vogels die met hun intelligentie en dominantie zijn opgewassen tegen de kleinere, maar brutale en gehaaid slimme parkieten.

Pikzwart tegenover appeltjesgroen, dat is het nieuwe evenwicht. Toegegeven, er zit ook het wit-zwart en glanzende blauw van de eksters tussen. Maar ook de ekster is een kraai, de clownskraai die lacht.

De mist, het gekras. Maar waar is de frisse kou gebleven? En waar zijn de spinnenwebben? Waar zijn de herfstdraden die ik vroeger als kind zo voelde kleven in mijn gezicht als ik in de ochtend naar school liep? Dat was hét signaal; nu is het nieuwe seizoen aangebroken, nu transformeert de wereld weer, voor de derde keer dit jaar.

Nu komen de paddenstoelen, en de gele en rode bladeren, die zich in pakken verzamelen op de hoeken van de straten. Pakken die geuren naar stervend leven. Een zoetige geur, een bedwelmende geur. Ik verbond die absoluut niet met de dood. Ook sterven bleek een vorm van leven. Met zijn eigen verleidelijkheid van paradijselijke kleuren en hemelse geuren.

Het waren die stapels waar je zo heerlijk doorheen kon schoppen met je doordeweekse schoenen. En nee, nooit op zondag, daar was ik veel te zuinig voor. Dan droeg ik het nieuwste paar van de twee paar die ik als kind maximaal bezat. Ik was erop gebrand dat zo lang mogelijk mooi te houden.

Dat heerlijke banjeren door zo’n pak ritselend weefsel, licht als lucht. Ik voelde geen enkele weerstand. Het dwarrelde hoog op, hoger dan mijn kleine lijf. En dan daalde het weer neer. Op mijn haren, mijn schouders, mijn armen, mijn voortstappende benen.

Het kwam neer op mijn dikke, warme jas, die ik op die dagen inmiddels van mijn moeder dragen moest. Want het was al koud, weet je nog?

Als ik geluk had, stond er een ferme herfstbries. Die zorgde ervoor dat het ritselend geel, rood en goudbruin in weidse wolken lang bleef rondtollen, de hoek om, waar de wind zijn grip verloor en de bladeren de straat weer raakten. Het stervende weefsel leefde, het hergroepeerde zich in nieuwe vormen.

De stapel bleef achter, ik liep door. Soms keek ik nog even terug naar wat er veranderd was. Dan zag ik het spoor van mijn eigen getrap de stapel splitsen, als een wig die erdoorheen gedreven was. Ik zag het verdwaalde blad. Dan zag ik, verspreid in de straat, het resultaat van mijn kinderlijke kracht.

Maar ik wist al; ik moest mij niets voorstellen, ik had hier geen enkele macht. Want al voor ik de straat uit was, zou Moeder Natuur met haar blazende wangen de boel weer bijeen weten te vegen.

Wat ik het meeste mis?

De magische kruisspin in zijn beparelde web. Dat kunstwerk dat de mist wist te vangen, met in het midden dat doodstille wezen, trots op zijn kunnen. Waar is het gebleven?

Standaard