Column, Leeslengte lang, Opinie

Zwermgeest

Vanaf tien hoog, waar ik woon, kan ik het goed zien: zwermen spreeuwen die dansende capriolen uithalen in de avondzon, alsof zij grote swingende organismen zijn.

Een school vissen kan zich ook zo gedragen: een zilveren zwier, en het hele boeltje zwemt zomaar de andere kant op.

En wandel op een zonnige zaterdagmiddag eens vanaf de Dam het zebrapad over naar de Kalverstraat. Het is haast onmogelijk om daar een individueel loopje van te maken; de zuigkracht van de mensenstroom beteugelt onmiddellijk elke afwijkende gedraging. Je móét wel mee met het collectief.

Zwermgeest – zo heet dat verschijnsel – oogt als een onmogelijke coördinatie van ontelbare individuen, een geheimzinnige hand die vat lijkt te hebben op de hele groep.

Ik kwam het woord ‘zwermgeest’ tegen in het boek Botanische revolutie van Norbert Peeters (2017). Dat handelt over Charles Darwin en zijn plantenleer.

Botanie besloeg de helft van Darwins loopbaan, maar daar kennen wij hem nauwelijks van. Denken wij aan Darwin dan denken wij vooral aan de Galapagosarchipel met zijn reuzenschildpadden en Darwinvinken. Op het familielandgoed Down House experimenteerde Darwin er in zijn kassen echter lustig op los met planten. Zijn revolutionaire evolutietheorie stoelt voor veel meer dan wij beseffen op wat hij daar allemaal zag gebeuren in een groene wereld.

In relatie tot Darwin kwam ik het verschijnsel zwermgeest dus tegen. Het schijnt ook van toepassing te zijn op de wortels van planten. Uit het zicht voor ons volgen ze elkaar allemaal een bepaalde richting uit. Naar vruchtbare zachte aarde, water, of weg van gevaar.

Zwermgeest. Zie je het neergeschreven staan? Intrigerend. Het drukt iets heel anders uit dan gewoon een zwerm, een school of een menigte. Dit gaat over een beweeglijk wezen, een wezen met een wil.

Van de groene wereld naar de politieke wereld.

Economie wordt wel het wetenschappelijke instrument van regeringen genoemd. Economie heeft niet zoveel op met de beweeglijkheid van de zwermgeest. Zij is een behoorlijk starre ‘wetenschap’: twee eeuwen economisch denken hebben niet veel anders opgeleverd dan financiële groei als richtinggever voor vrijwel elk landsbestuur.

In de eerste helft van de vorige eeuw bedachten economen het bruto binnenlands product. Dat bbp ontwikkelde zich tot een welhaast solitaire maatstaf voor landssucces en een blije burgerij. Er zijn maar weinig regeringen die het bbp niet als basisprincipe voor hun beleid hanteren – Bhutan met zijn bruto nationaal geluk is echt een uitzondering.

Het bbp moet groeien, dat werd de grondidee van politiek-economisch beleid, dan kwam alles goed. We hebben dat geloof trouwhartig een eeuw gevolgd en het einde komt nu in zicht. De groeicurve vlakt af. De vruchten die we plukken, proeven ook steeds wranger: we eten de aarde op, we vervuilen het eigen nest.

Het wordt tijd voor een zilveren zwier. Maar waar is die geheimzinnige hand die vat heeft op de hele groep? We lijken collectief vast te zitten in een beperkende politieke overtuiging die zegt dat de voornaamste taak waar onze leiders zich mee bezig dienen te houden, de steeds verdere toename van materiële welvaart is. Niet weg van het gevaar, zoals de wortels van planten, maar liever recht eropaf. En – passend bij een beperkende overtuiging – we zien het niet.

Ik heb geen beste mededeling: wij zijn misschien de laatste generatie die de collectieve draai kan maken. Ons huis is behoorlijk aan het veranderen, door ons eigen toedoen. Desalniettemin houden economie en politiek ons halsstarrig voor het lapje met de ‘wet’ dat het bbp moet groeien. Wat te denken van die andere wet, die van de evolutie? ‘Survival of the fittest’ zit hem nog steeds in wie zich het beste weet te ‘fitten’ naar omstandigheden die wijzigen.

Economie gaat van oorsprong niet over financiële groei, maar over het huis op orde houden. Het is niet dat ik dat hier bedenk, het is haar letterlijke betekenis. Zoek het maar eens op.

Het huis op orde houden –  kunnen wij zelf ook iets doen?

Wij zouden ons eens kritisch af kunnen vragen hoe het zit met de flexibiliteit van ónze zwermgeest. Gewoon even los van die politiek en economie waarnaar het zo makkelijk wijzen is. Maar dat is een lastige.

In de documentaire De Achtste Dag, die handelt over de bankencrisis van 2008, vraagt Wouter Bos (toenmalig minister van financiën) zich af of we de boel na de crisis werkelijk hebben bezworen. Je ziet zijn gezicht betrekken. Nee, concludeert hij, tot tweemaal(!) toe. De kern van het probleem – onze zucht naar materiële bevrediging – is nog steeds onveranderd.

Wie aan onze weelde durft te tornen, tornt aan onze vrijheid. Zo wordt dat gezien. Ik voelde boosheid in mij groeien toen ik met veel vrolijkheid op de radio hoorde vertellen van een nieuwe boektitel: Pinnen in Mongolië en andere oplosbare reisongemakken. Is dat waar wij ons druk om maken als we massaal eropuit vliegen? Ik kan nog wel wat heftiger ongemakken bedenken als resultaat van dat gedrag.

Vrijheid vertalen in materiële rijkdom en in kunnen gaan en staan waar we willen, zijn uitingen van geestelijke armoede. Kate Raworth (2018) zegt daar iets vinnigs over in haar Donuteconomie: ‘Als het over consumentisme gaat, bestaat de armoede die we proberen te verhullen misschien uit onze verwaarloosde relaties met anderen en met de natuur.’ Ze moet ook boos zijn geweest.

Kate Raworth pleit voor een paradigmaverschuiving in de economische discipline. Zij keurt het blinde geloof in marktwerking en in bbp-groei af. Ze hecht aan een economisch model dat is ingebed in de maatschappij en de natuur, en waarin de gezonde verhoudingen worden hersteld. In zo’n model is op veel vlakken bemoeienis van de overheid nodig. Haar denken druist volledig in tegen de heersende opvattingen. Maar Kate Raworth brengt iets teweeg. Zij is zelf econome, zij weet waarover zij spreekt en weet gestaag andere economen mee te krijgen.

In de economische wereld zijn er vogels die een zwier weten aan te zwengelen. Moeten wij niet ook de geest gaan krijgen? Wij, consumenten. Onze zo gewaardeerde vrijheid is natuurlijk prachtig, maar is die slechts tot uitdrukking te brengen in consumeren wat we willen? Of zijn er nog andere manieren, bijvoorbeeld onszelf als mens ontwikkelen en ons intussen tevreden stellen met minder materiële zaken.

Misschien word je wel somber van zo’n moraliserende vraag. Maar ik stel hem toch, want er is eigenlijk geen keuze meer. Een collectieve draai is nodig. Het zou namelijk zo zonde zijn als die dansende spreeuwenzwermen in de schemerende avondzon niet ook door volgende generaties kunnen worden gezien.

Standaard
Column, Leeslengte kort

5 mei

Bevrijdingsdag, de dag waarop Duitsland 77 jaar geleden capituleerde. Overal in het land zijn vandaag festivals gaande waarop Nederland zijn vrijheid viert. Ongetwijfeld wordt dit jaar aan die festivals op veel plaatsen een extra laag toegekend; uit piëteit met de Oekraïners, als uiting van empathie met mede-Europeanen waarvan de vrijheid op dit moment ontnomen dreigt te worden door een blinde agressor.

Ik zit nog vol van de Stille Tocht door het Joodse Kwartier gisteren vroeg op de avond en de Nationale Dodenherdenking daarna op de Dam. Ze waren weer indrukwekkend, misschien wel mede doordat de traditie zo bot verstoord is geweest als gevolg van twee jaar coronapandemie.

Bij zijn korte openingswoord voor aanvang van de Stille Tocht memoreerde Job Cohen, voorzitter van het Amsterdams 4 en 5 mei comité, dat het drie jaar geleden was dat de lopers op het Stadhuisplein, waar de tocht start, bijeengekomen waren.

Eindelijk kunnen we ons weer uiten in de publieke ruimte – laten zien waar we voor staan door als een lange stroom van mensen in een eerbiedige stilte, op de slagen van een trom het Amsterdamse centrum door te gaan, naar de Dam. Als een eerbetoon aan de Joden, de Sinti en de Roma, de homoseksuelen en al die anderen die vermoord zijn door de nazi’s; en een eerbetoon aan al degenen die daarna nog gevallen zijn door oorlogsgeweld en onderdrukking, en aan de slachtoffers van dit moment, want het geweld en de repressie zijn nooit gestopt.

De Stille Tocht volgde de gebruikelijke route: door de Joodse buurt, de Magere Brug over en via de Utrechtsestraat, het Rembrandtplein en het Rokin naar de Dam. Voor het eerst liep de stoet langs het nieuwe Nationale Holocaust Namenmonument. Vanuit straatperspectief een doolhof van bakstenen muren waarvan elke steen de naam draagt van één van de 102 duizend Nederlandse joodse slachtoffers en 220 Sinti en Roma die gedood zijn door de nazi’s en geen individueel graf hebben gekregen. Van bovenaf gezien vormen de muren vier Hebreeuwse letters die samen ‘in herinnering aan’ zeggen.

Als puntige wolken zweven strakke stalen sculpturen boven het monument, glimmend als glas, alsof ze vertellen willen: ‘Zij gingen naar de hemel.’ De objecten spiegelen in zich de omgeving van de Weesperstraat. Wil de kunstenaar ons hiermee herinneren aan wie wij zijn, aan wat onze verantwoordelijkheid is bij ons bouwen aan de maatschappij die hier recht in ons gezicht gekopieerd wordt?

Bij het monument lagen boeketten en door het smeedwerk van het hek ernaast staken witte bloemen.

Ik weet er te weinig van, van de Holocaust en van het monument. Ik heb mij voorgenomen om er op een moment buiten deze herdenkingsdagen opnieuw naartoe te gaan om er langer bij te blijven stilstaan. Maar kan iemand ooit genoeg weten?

Langs de route heeft de serene rust mij enorm getroffen. Het was zacht weer. Er waren veel toeschouwers op de stoepen links en rechts – lokale mensen en toeristen. Iedereen leek te begrijpen waar het de langzaam voorbij stappende stroom om ging. Elke toeschouwer hield de lippen op elkaar – aangeslagen, en voor dezelfde gedachten respect betonend.

Standaard
Column, Leeslengte kort, Opinie

Wortelrot

De komende twee jaar gaat er 8,5 miljard euro naar de scholen en gemeentes om de kansenongelijkheid in het onderwijs te bestrijden. Het geld wordt beschikbaar gesteld in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs van het ministerie van OCW. De al jaren stijgende kansenongelijkheid in het onderwijs wordt als een van de grondoorzaken gezien van het groeien van de kansenongelijkheid in de Nederlandse samenleving als geheel. Vandaar. De coronapandemie en de documentaireserie Klassen hebben het probleem definitief op de kaart gezet. Nu wordt het eindelijk aangepakt. Maar zal deze zak geld werkelijk bijdragen aan het oplossen van de groeiende kloof tussen kansarm en kansrijk?

Het is een typische reflex van een op kortetermijnresultaten gerichte maatschappij om geld te sturen naar de delen van de boom waar de bladeren er slap bij hangen. Het kwijnen moet gestopt worden. Zo vlot mogelijk. Dat lijkt efficiënt en doelmatig, maar het kan ook zijn dat je bezig bent met het stutten van takken terwijl het echte probleem ondergronds te vinden is, in een ziek wortelstelsel. Ik ben bang dat we hier met zo’n situatie te maken hebben.

Het idee dat we met het aanpakken van de kansenongelijkheid in het onderwijs de kansenongelijkheid in de samenleving als geheel kunnen verhelpen, is niet juist. Daarvoor ligt de aanleiding van het probleem te diep. De kansenongelijkheid in onze samenleving wordt in gang gezet door economische ongelijkheid onder burgers. Dat is ongelijkheid in inkomen en financieel vermogen.

Het is begonnen met de relatief kleine inkomens- en vermogensverschillen van kort na de Tweede Wereldoorlog. Lang waren die verschillen redelijk stabiel, maar sinds het toeslaan van de marktliberalisatie in de jaren tachtig is de economische ongelijkheid met sprongen toegenomen. Ook overheidsdiensten als het onderwijs werden geliberaliseerd. Scholen en universiteiten kregen de boodschap dat ze zich meer als concurrerende marktpartijen moesten gaan gedragen. Door die ontwikkelingen, bewust in gang gezet door beleidskeuzes, werd de kansenongelijkheid in het onderwijs uitgelokt en aangewakkerd.

Ongewild zijn ouders van schoolgaande kinderen marktspelers geworden. Ouders willen het beste voor hun kinderen, dus gaan ze op zoek naar onderwijsondersteuning, onderwijsvormen en onderwijsinstellingen die ervoor kunnen zorgen dat hun kroost excelleert. Daar zetten ze graag zo veel mogelijk middelen voor in. Alleen, rijk heeft nu eenmaal meer middelen dan arm; rijk zuigt daardoor de beste faciliteiten naar zich toe. Wie minder welgesteld is, moet het doen met wat overblijft. Daarbovenop komt voor welgestelde ouders het voordeel dat ze altijd al hadden: zij zijn door hun ruim bemeten outillage en hun wijdvertakte netwerken beter in staat een thuisomgeving te faciliteren die leren stimuleert (zoals het SER-advies van juni 2021 opnieuw laat zien).

Afhankelijk van de postcode waar de ooievaar je dropt, groei je in 2021 in Nederland op in één van twee werelden: de wereld van de bevoorrechte kinderen of de wereld van de gemarginaliseerde kinderen – met hun bemiddelde scholen of hun onbemiddelde scholen, en hun stimulerende thuisomgevingen of hun ontmoedigende thuisomgevingen. Het zijn twee werelden waar je ontwikkelingskansen toenemend uiteen wijken. Zo werkt dat wanneer een overheid niet meer als verzoener van belangen optreedt.

Er is veel onderzoek gedaan naar de effecten van economische ongelijkheid op een samenleving. Twee Britse sociaal-epidemiologen, Richard Wilkinson en Kate Pickett, hebben daarvan een inzichtrijke bundeling gemaakt in hun boek The Spirit Level (2009), dat de status heeft verworven van een modern standaardwerk over dit onderwerp. Aan de hand van internationaal vergelijkende statistieken legt The Spirit Level bloot hoe economische ongelijkheid de kwaliteit van een ontwikkelde samenleving aantast. Grote materiële ongelijkheid blijkt te correleren met meer geweld, meer gezondheidsproblemen, slechtere onderwijsresultaten, meer tienerzwangerschappen en ga zo maar door.

The Spirit Level beschrijft de situatie in welvarende westerse staten. De data tonen aan dat naarmate landen meer egalitair zijn, zij minder kampen met sociale problemen. De Scandinavische landen met hun lage inkomensongelijkheid zijn daar een mooi voorbeeld van. Zij scoren consequent gunstiger cijfers omtrent issues als misdaad, volksgezondheid en onderwijs dan landen als de VS en het Verenigd Koninkrijk, waar de inkomens- en vermogensverschillen groot zijn.

De getallen halen een voor een kapitalistisch systeem comfortabel en daarom hardnekkig misverstand onderuit. Het probleem van maatschappelijke kansenongelijkheid is geen gevolg van ongelijke kansen in het onderwijs. Het wordt er wel door versterkt. Maar uiteindelijk is de grote oorzaak economische ongelijkheid. Die conclusie is onontkoombaar.

Alsjeblieft, hier is een zak geld van 8,5 miljard! De scholen en gemeentes mogen zelf zien hoe zij de problemen in het onderwijs ermee oplossen. Het rijk houdt zich afzijdig en monitort de boel. Mooi, maar het is een handelwijze die misleidend is. De schijn wordt gewekt dat we met een zuiver onderwijsvraagstuk te maken hebben en dat het oplossen daarvan de solitaire verantwoordelijkheid van de scholen en gemeentes is, van de uitvoerende echelons.

De uitvoerende echelons hebben echter geen enkele grip op de wortel van het kwaad. De moeite die de scholen en gemeentes zich met die 8,5 miljard zullen getroosten, zal grotendeels verspilde moeite blijken als er niets verandert aan de economische ongelijkheid in Nederland. De verantwoordelijkheid en de macht daartoe ligt bij een hoger echelon, het Rijk.

8,5 miljard is een hoop geld. De voornaamste taak van een neoliberale regering is slapen. Het is tijd om wakker te worden. Als het onze regering ernst is met het bestrijden van de kansenongelijkheid in onze samenleving, dan is het zaak dat zij de context erkent waarin die onrechtvaardigheid gedijt. Dan is het onvermijdelijk dat zij, om het Nationaal Programma Onderwijs effectief te maken, de economische ongelijkheid simultaan daaraan aanpakt, door de lasten en lusten van de Nederlandse voorspoed eerlijk te verdelen. Want het is klip en klaar dat een extra berg mest voor een kwijnende boom weinig zin heeft als er niet wordt gewerkt aan het stoppen van de wortelrot.

Standaard