Het hele klimaatgevecht staat me tegen, zoals vechten me altijd tegen heeft gestaan. Ik ben het altijd uit de weg gegaan. Als het maar enigszins kon.
Niet altijd bleek dat mogelijk. Soms word je gevechten ingetrokken en kun je je niet lafhartig opstellen.
Ik heb ze ook weleens gewonnen, die ongewilde gevechten. Gaven die overwinningen voldoening? Allerminst. De knokpartijen waren vaak langdurig – maanden, soms jaren. Ze zweefden als donkere wolken boven mijn hoofd en er was geen wind die ze wegblies. Ik nam ze met me mee en was me steeds bewust van de schaduwen die ze wierpen op de grond rondom mij, over het pad dat ik liep.
Maar het waren gevechten met mensen. Als individuen, als organisaties. Dat maakte ze uiteindelijk wel hanteerbaar.
Bij het klimaatgevecht is dat anders. Dat is een strijd van een hogere orde, tegen een macht die mensen ontstijgt. Het is een strijd tegen onze dierlijkheid, tegen onze natuur. Een strijd, zo zou je kunnen zeggen, tegen onze oorspronkelijkheid.
Winnen is alleen maar mogelijk als we die oorspronkelijkheid weten af te werpen. Dat zou ons tot de rationele wezens kunnen maken die we willen zijn – de wezens zoals we onszelf graag zien en waar we ons onterecht regelmatig op beroepen.
Bewuste planning, bewuste logica, bewuste samenwerking zou ons kunnen redden; het zou ons volkomen onzelfzuchtig maken en ons handelen loskoppelen van door het gevoel ingegeven impulsen.
Dat gaat allemaal niet gebeuren, onbewuste creaturen als we zijn. Oorspronkelijkheid is niet te verloochenen; zij zit in ons, zij is onze ziel, datgene wat onze vorm bepaalt.
Het gevecht dat we moeten winnen is zogezegd een gevecht tegen onszelf. Bij voorbaat hebben we dat gevecht daarom verloren.


