Ik sta bij Albert Heijn aan de zelfbedieningskassa. Ik heb net een boodschappentas vol gescand. Ik check nog even het lijstje op het scherm met de inhoud en tik dan met mijn wijsvinger op de betaaltoets.
Het apparaat vraagt of ik airmiles wil verzilveren. Nee, dat wil ik niet. Dan mag ik de instructies volgen op de pinautomaat. Dat doe ik. Op een centimeter afstand hou ik mijn betaalpas erlangs. Een paar ogenblikken wordt er gedacht door machines in anonieme bankgebouwen ver weg. Dan komt de verlossing: ‘Akkoord’.
Of ik een korte of lange bon wil, vraagt het scherm mij nu. Ik kies voor een lange. Dat doe ik altijd. Dat is handig voor het huishoudboekje. Ik weet dat die gemakzucht milieuonvriendelijk is, maar door het huishoudboekje blijven wij ons thuis bewust van ons consumeerpatroon. Zo verschaffen wij onszelf verlof.
De bon duurt altijd even. Ik kijk naar de gleuf. En ja, daar schuift ie tevoorschijn. Tot ineens – floep – het scherm op zwart springt. Ik schrik me een hoedje. ‘Kassa buiten gebruik’, staat er.
De bon hangt er half uit. Ik krijg hem niet los. Wat nu? Ik draai me om naar het centrale eiland. Mijn ogen zoeken die van de juffrouw daar. Ze heeft me echter al in het vizier. Hoofdschuddend kijkt ze naar haar handcomputer en komt met ferme stappen op me af.
Zwaan, amfibisch vreedzaam slagschip dat statig voortglijdt op het water en met veel krachtig misbaar zich eruit verheft,
om eenmaal opgestegen, slagwiekend in de lucht, ons met haar witte sierlijkheid te wijzen op onze onbeholpenheid
– als ware zij een engel.
En wij maar naar de hemel kijken, hopend op antwoorden, verwachtend van vogels.
Want wordt ons niet onthouden wat zij zo overvloedig hebben?
Toelichting:
Het schilderij op de foto (2018 in Rijksmuseum) is De bedreigde zwaan van Jan Asselijn, circa 1650 – allegorie op Johan de Witt: de zwaan is te duiden als het ware goede, de hond als de bedreiging
De titel van het gedicht is ontleend aan het boek De Ware Vrijheid: De levens van Johan en Cornelis de Witt van Luc Panhuysen, Uitgeverij Atlas Contact (Olympus), Amsterdam, 2010
Er staat een lange, overkapte dieplader in de wijk. Vlakbij, in de straat van de lage flats. Die met de platte daken en de garages eronder. Er hangt een geur omheen van chemie en bederf. Je kunt het door de hele buurt ruiken.
Rondom de wagen is een groot hek gezet, met een loket waar je moet betalen om binnen te mogen, als bij een kermisattractie. De zijkant van de laadruimte is opengeklapt. Er ligt een dier in van meer dan twintig meter. Een blauwe vinvis. Maar er is niets blauws aan te ontdekken; het dier is pikzwart, het lijkt wel ingesmeerd met pek.
Ze hebben hem opgezet. Hij zou zijn aangespoeld. Er steken stangen uit om hem te ondersteunen en om de staartvin omhoog te houden. De gigantische bek met baleinen staat open. Ja, daar past wel een Jonas in.