Dichtwerk, Leeslengte kort

Najaarsnoten

Goud kruipt in iepenkruinen,
eikels vallen als projectielen
fietsers op hun paden aan.

Regen striemt wangen,
opgejaagd;
zefier is zijn mildheid kwijt.

Een kind daagt onbekommerd uit,
schopt bladeren de lucht in.
Hij mengt zich in het spel.

Een wandelaar in trenchcoat
zet de kraag omhoog,
snuift krachtig

de zoete lucht
van rottend blad
stemt het gemoed vol leven.

Een vlaamse gaai raapt voorraad
voor de winter,
schichtig.

Hele vruchten van de eik
worden een voor een verstopt,
listig.

Broer ekster
en broer kauw
doen zich opzichtiger tegoed.

Zij roven,
vechtend
en met vleugels slaand,

de stuk gereden noten,
ontdaan van hun alpinopet,
onbeschermd

door de gescheurde schaal
blootgelegd in partjes
van het asfalt,

gespaakte wielen
van ploeterende pedaleurs
behendig ontwijkend.

De herfst rolt zich uit
in het gekortwiekte licht
van dynamisch natte luchten.

Standaard
Leeslengte kort, Opinie, Verhaal

Corona

Het najaar sluipt binnen, en daarmee de coronaprik voor de risicogroepen. Het virus is ‘normaal’ geworden, de ziekte heeft zich genesteld in ons systeem, zoals de griep. Dus, weten we het nog?

Het is zaterdagochtend 14 maart 2020. De wind is geluwd, het regenen is opgehouden, sinds dagen schijnt de zon weer. Het ruikt naar lente.

Er spelen kinderen op straat. Er rijden weinig auto’s. Een koolmees fluit amechtig, alsof hij een fietsband staat op te pompen. Er hangt één vliegtuig in de lucht. Dat baart opzien.

Het is net drie dagen coronacrisis in Nederland. Om mij heen valt me iets op. Rust! We koelen af. Behalve dan voor wat betreft het verfoeilijke maar begrijpelijke hamsteren in de supermarkten. Maar verder – de economische machine is stopgezet, wat een enorme lucht geeft dat.

Als je me zou zeggen dat het 1965 is, dan zou ik dat beamen.

Lees verder
Standaard
Dichtwerk, Leeslengte kort

Gedachte-experiment

Een balkon breekt uit
boven de singel;
zoekt zon,
vangt warmte,
speelt waterwachter.

Een vrouw leest hoog
in lage stralen
door spijlen
een boek
van najaarsdagen.

Een meeuw en kraai
krijsen rond resten
beneden op klinkers.

Een kliko op haar kant.

Zij experimenteert
met gedachten:

Wat meent de vogel
over mensenrumoer?

Wat meent de vogel
over het afval
dat zij kwistig kakken?

Ambigue overpeinzingen
volgen elkaar traag.

Slechts het milde
wordt eruit gepikt.

Want in de kou van de wisseling
van wereldse seizoenen,
is de Hollandse herfst
een zachte deken,
die mens en vogel
bedachtzaam met zich toedekt.

Standaard
Gedachte, Leeslengte kort, Verhaal

Synonymie

In De Toverberg onderwijst kamerheer Behrens Hans Castorp dat het in beide situaties om ‘niets meer dan zuurstofverbranding van het celeiwit’ gaat.

Hans Castorp heeft in het sanatoriumleven van het hooggebergte een mateloze interesse ontwikkeld voor de grote vragen van het bestaan. De gedachtewisseling waarin hij met zijn dokter Behrens verzeild is geraakt, draait om het leven en de dood – daarboven draait het immers ook om leven en dood.

Ze stellen vast dat het leven en de dood niet zoveel van elkaar verschillen. Na het leven volgt rotting, dat tot oxidatie te herleiden is, en leven is eveneens tot oxidatie te herleiden, want het is verbranding.

‘(…) als je je voor het leven interesseert, dan interesseer je je met name voor de dood. Waar of niet?’, besluit Hans Castorp hun gedelibereer.

‘Nou, nou, er blijft toch altijd nog een verschil’, zegt dokter Behrens dan. ‘Leven is dat in de verandering van de materie de vorm behouden blijft.’

‘Waarom de vorm behouden?’, vraagt Hans Castorp.

Ja, waarom zou de vorm behouden moeten blijven?

Behrens doet het af met: ‘Vorm is gepietepeuter.’ In Castorps vraag steekt volgens hem ‘geen greintje humanisme’. Sterft een mens, dan is het afgelopen met de vorm. ‘Men vloeit uit elkaar, om het zo maar eens te zeggen.’

De fysica is er iets verder in gedoken dan Manns protagonisten.

Leven is daar het verzet tegen de tweede wet van de thermodynamica. Het is het niet toestaan dat warm naar koud loopt, het is het oppotten van energie. Daarmee vertraagt het leven het bereiken van de maximale vermenging waar materie voortdurend naar streeft.

Met andere woorden: leven is het verzet tegen het uiteenvallen van vorm.

Wanneer je er zo naar kijkt, wordt de waarom-vraag ineens minder relevant. Leven is in de fysica een toevalligheid, een samenkomst van deeltjes op hun weg naar een perfecte chaos in een vorm die zichzelf in stand weet te houden.

Dat komt doordat de vorm in staat is verbranding (oxidatie) gereguleerd te faciliteren en voor zelfbehoud aan te wenden.

Dat inzicht reduceert het leven tot niet meer dan een werveling van deeltjes in een kolkende beweging die zich voor ons als een lichaam voordoet. Zoals een cycloon in de lucht zichtbaar is door de materie die zijn draaiende wind kan dragen, of zoals een draaikolk van oplossende limonadesiroop in een glas water, die in zijn tollende trechter energie weet vast te houden.

En dat allemaal zeer tijdelijk.

Want, zoals kamerheer Behrens zegt: ’Tja, leven is sterven, daaraan valt niet veel te vergoelijken.’

Verantwoording:

  • Hans Castorp en kamerheer Behrens voeren hun discussie in Thomas Manns roman De Toverberg, Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen, 2019, pp. 332-333
Standaard
Column, Leeslengte kort, Verhaal

Overbodig

Kortgeleden werd ik 67. Traditiegetrouw resulteerde dat in een museumbezoek.

Ik ga er geen verslag van doen, maar ik herinner mij een artikel over een museumbezoek van een opgedoekt weblog. Van toen ik 62 werd. Dat was middenin coronatijd.

Onder de QR-code, die je bij mij niet hoeft te scannen, komt het nog een keer – opdat het niet verloren gaat.

Gisteren werd ik 62. Om van dat feit wat afleiding te vinden, brachten mijn vrouw en ik een bezoekje aan het Rijksmuseum. Dat hielp niet.

We hadden een expositie geboekt van zeventiende eeuwse barokkunst uit Rome, met schilderijen van Caravaggio en beeldhouwwerken van Bernini. Ik zag er veel leeftijdgenoten.

Een museum bezoeken tijdens corona is uitputtend. Ik betrap me erop vooral bezig te zijn met de routepijlen op de grond en met de veiligheidsaanwijzingen op de bordjes.

Ook valt het niet mee om op anderhalve meter afstand van elkaar met zijn allen Bernini’s marmeren slangenhoofd van Medusa te bekijken. Ik weet niet of je dat hoofd kent; je wordt er behoorlijk draaierig van.

Er moppert een vrouw luidruchtig op een man die volgens haar is voorgedrongen in een rij. Iedereen kijkt. Hij heeft, met al die open tussenruimte, gewoon niet in de gaten dat er een rij staat.

Normaal heb ik met zo’n man te doen; het eerste dat ik nu doe is schrikken en kijken naar de pijlen op de vloer en naar de persoon voor en achter mij, en mij schuldig voelen, want ik weet zeker dat ik ook niet goed sta. Toch is dat wel zo.

Ik wil maar zeggen, een tentoonstelling in coronatijd verzadigt het brein heel anders dan normaal.

Einde route. We hebben wel een kop thee verdiend vind ik, met misschien iets erbij. Over dit soort ideeën zijn wij altijd eensgezind, dus mijn vrouw en ik gaan op weg naar het museumcafé. Daar staan enkele mensen voor ons.

Lees verder
Standaard