Toen ik op een voorjaarsdag in een ander voorjaar met een groepje Amsterdamse buurtbeheerders door stadsdeel West fietste en we bij een ‘verborgen’ stukje wijk stilhielden omdat het daar zo mooi is, vertelde één van de deelnemers dat het ondanks dat het mooi is, hem ook kopzorgen opleverde: mensen konden nogal mopperen over het kabaal van spelende kinderen, er waren problemen met huisvuil en ratten, en de appartementen uit de jaren veertig waren niet altijd even comfortabel en warm.
En zo raakten we in gesprek over entropie …
Stel je een glas water voor, helder en klaar. En giet in dat glas een scheutje limonadesiroop. Er ontstaan borrelende, wilde wolkjes, van dieprood tot lichtrood gekleurd en van ontelbare vormen. Het zijn vormen die aan een stuk door veranderen en een eigen wil lijken te hebben.
Als we dat glas vervolgens laten staan zonder erin te roeren, gaat de wolkenvorming en het borrelen nog een tijdlang door; het duurt minuten voordat het rood zich met het water heeft vermengd en tot een egaal roze drank is getransformeerd. Pas op het moment dat die staat is bereikt, worden we geacht ervan te drinken.
In het glas is niets van leven meer waar te nemen; alle rusteloze rode clusters zijn verdwenen. Er is orde, zou je zeggen, maar dat is een misvatting.
In feite is er sprake van volledige chaos. Alles loopt namelijk volmaakt door elkaar. Er is geen rubricering, structuur of volgorde in te ontdekken. Hier is sprake van een hoge mate van entropie.
Materie streeft naar een steeds hogere entropie. Hoewel dat wat wij leven noemen uit materie is opgebouwd, huist in leven een tegengestelde drang: het wil zich juist niet vermengen met de omgeving.
Het verzet zich daartegen omdat dat de weg naar het eindpunt van het leven zelf is – het uiteenvallen ervan, het ophouden te bestaan.
Leven wil niet opgelost raken. Het wil zich blijven roeren, als roodgloeiende, opgewonden wolken.
De spelende kinderen, de mensen die klagen over tocht in hun woning, de ratten die ook een plekje opeisen in de buurt, het is allemaal leven dat zich roert. Het zijn spanningsvelden die reuring in het rood veroorzaken.
Het is natuurlijk zaak al dat gedoe zo goed mogelijk te begeleiden, zodat het leven in de wijk goed geleefd kan worden, zodat – met andere woorden – het verzet succesvol is.
Kijk, en nu zien de problemen van de buurtbeheerder er ineens heel anders uit. Want wat blijkt? De buurtbeheerder voegt zichzelf in het verzet – vervult geen andere rol dan deel van het leven in de wijk te zijn.
Als je vanaf een afstandje kijkt naar deze wijk, deze plek in de wijk, en dat daarbij in gedachten houdt, dan zie je pas echt hoe mooi zij is.
Niet perfect. Oké en gelukkig maar, want dat zou dus het eindpunt zijn: alles in volmaakte chaos tot één amorfe massa vermengd, waarin geen kabaal makend kind, geen mopperende buurtbewoner meer te bespeuren is.
Nee, dit is de plek waar buurtbeheerder en bewoners samenwerken aan het instandhouden van het leven. Zélfs de ratten horen daarbij.
En dit is het paradijselijke resultaat!
Maar … het is altijd een tussenresultaat, het is altijd tijdelijk, het is altijd in spanning. Het is altijd aan het veranderen. Want uiteindelijk is de tocht naar de hoogste mate van entropie – waartegen het leven zich verzet – niet te stoppen. Dat is een universele wet.
Laat ze blaffen, de bullies, die vandaag de dag de wereld denken te regeren, de bullies, die menen te weten wat voor mij het goede leven is. Het echte werk, áls ze dat zagen, zou ze nederig stemmen.
Ik was even weg uit het beton, steen, staal en asfalt, en even binnen het groen, de watertjes, het nat van de polder en het oude landschap van tuinderijen, en ons aller moeder wees mij ieders plaats.
Het land was er niet grijs, het was groen. De hemel niet winters maar voorjaarslicht. Het vocht niet de voorbode van schimmel, verrotting en vergankelijkheid, maar de voorbode van groei en nieuw leven.
Leven! Het liet zich zien, het liet zich horen. Het leven krijgt het al zoetjesaan op zijn heupen.
Er vloog een merel uit de berm de struiken in. Zó, voor mijn fietswiel. Een uitdagend wild fladderend, gitzwart verenpakje, zijn knalgele snavel pronkend in de over mijn pad scherende zon.
Het kwetterde en floot dat het een aard had. Nog niet heel melodieus, nog aarzelend op zoek naar de juiste tonen, maar onmiskenbaar op temperatuur komend voor het stichten van nageslacht.
En op een schoorsteen van het oude, voormalige schoolgebouw, dat is ontworpen in de gloriejaren van de Amsterdamse School, een eeuw geleden, en dat nu een broedplaats is voor creatieve geesten; op één van de drie schoorstenen daar ontving een ooievaarspaar elkaar luid klepperend, want ik, daar beneden, zou en moest het weten: niet alleen kunstenaars broeden hier!
Al jaren weven ooievaars er aan hun nesten. Drie enorme bouwwerken van takken waaronder je de bakstenen kunt horen zuchten. Kastelen in de lucht – géén luchtkastelen – die nu weer heel snel een lustoord van nieuw leven zullen zijn.
Voor wie weet de hoeveelste maal? Want wie zal dat berekenen in een school zonder pupillen?
Wel waart er steeds als ik erlangs kom een kromme, grijze schaduw rond. Al vele generaties bewaakt deze hallucinatie daar de huizen van de ooievaars … de geest van de conciërge.
Maar het meest frappante, alom aanwezige, maar in eerste instantie niet direct grijpbare, hing in de lucht. Toen ik erin dook om het te duiden, toen ik tastender ging voelen, toen ik scherper ging kijken, werd mij duidelijk dat het om de nog laaghangende witte bal ging.
Hoewel de oostenwind nog kil striemde en de lucht heiig zag, wist de zon er al zo veel energie doorheen te persen dat zij dwars door mijn jas in mijn huid kroop en mijn netvlies zo belaagde dat mijn ogen zich tot spleetjes vormden.
De scherpste kou was uit de wind verdreven, er was zachtheid in de atmosfeer, er was genot op mijn wangen. De diepste donkerte van de dagen achter ons zal verdrongen raken. Niets anders zal er overblijven voor de bullies dan opgeslokt en opgelost te raken.
Ik kon het zien aan hoe de mildheid van het nieuwe licht het laagje vorst in de sloten en greppels weg was aan het smelten. Zodra het plaats moet maken voor optimistisch leven toont het zich flinterdun.
Mark Kinet is vervroegd uitgetreden als psychiater. Hij had boeken vol geschreven over zijn vak, maar nam er afscheid van voor een relaxter leven. In een beau monde plaats onder Gent praktiseert hij nu als psychotherapeut.
’s Ochtends heeft hij gesprekken met zijn cliënten annex patiënten, ’s middags trekt hij baantjes in het zwembad in zijn tuin. Twee kilometer sporten, elke dag, weer of geen weer – om zijn corpulentie in toom te houden.
Mark Kinet vertelt dat het in zijn gesprekken allemaal draait om bewustwording. Angststoornissen komt hij daarin voortdurend tegen. Het probleem is dat we ergens in terecht komen, in een mentale staat waarvan we niet meer weten waar de uitgang is.
Hij illustreert dat met de metafoor van de vlieg van filosoof Wittgenstein. De vlieg is in de hals van fles gekropen en vliegt nu steeds tegen de glazen wand op, die hij niet ziet. Hij zoekt een uitweg. Die vindt hij niet, want hij is vergeten hoe hij binnenkwam.
Zo vergaat het ons regelmatig, aldus Kinet, behept als we zijn met normen die zo diep in ons zijn doorgedrongen dat we geen besef van ze hebben. Waren dat in vroeger tijden religieuze normen, sinds God ‘dood’ is draait het vooral om kapitalistische normen.
Door onze toe-eigening van die tweede groep hebben we ons gewrongen in een stressmaatschappij van materialisme, wedijver en individualisme. Een maatschappij waarin de ratrace het leven regeert en angststoornissen vruchtbare grond vinden.
Sommigen zien de oorzaken en trekken zich terug, doen het rustiger aan, leven eenvoudiger en voorzien zich op die manier van een minder stressvolle levensstijl. Maar de meesten zijn als de vlieg.
In de zetel van de therapeut – die de sofa reeds lang verdrongen heeft – wordt gewerkt aan bewustwording. Daar probeert Kinet met zijn patiënten de uitgang op te zoeken. Maar hoe doet hij dat?
Associëren, vertelt hij. Vrij associëren op wat er in het hoofd omgaat, in een veilige omgeving, een omgeving waarin dat is toegestaan. Voelt die plotselinge vrijheid moeilijk? Dan kan de hulp van dromen worden ingeroepen. Dromen zijn, volgens Kinet, nog steeds een ‘koninklijke weg’.
Kinet hoort verhalen die mensen anderen niet durven vertellen. En vaak zelfs zichzelf niet. Via die verhalen wordt de hals van de fles opgezocht.
Associëren. Maar hoe doe je dat als de hele samenleving met angsten kampt? Want niet elk mens kan zich de luxe van de psychotherapeut veroorloven. Dus hoe associeer je maatschappijbreed?
Daar, meent Kinet, vervullen wetenschap en kunst een sleutelrol. Want associëren gaat om een creatief denkproces. Typisch het soort proces dat wetenschap en kunst aanboren en dat ze stimuleren. Dat doen wetenschap en kunst door het te laten schuren, door gezonde twijfel op te roepen.
Wetenschap en kunst zetten het denken in gang om jezelf en anderen te leren begrijpen. Het is het bewuste dat in het onderbewuste duikt en daar de hals van de fles terugvindt. Zodra we wetenschap en kunst verwaarlozen, maken we de weg naar de hals moeilijk vindbaar voor de samenleving als geheel en kiezen we voor donkere tijden.
Verantwoording:
Naar aanleiding van De Groene Amsterdammer (nummer 37, 12 september 2024) – ‘De prinses op de erwt lijdt ook’, een artikel in het kader van een interviewreeks met deskundigen over angst als grondemotie van deze tijd
Ochtend eerst kerstdag. Ik was daarstraks op het balkon om de natte handdoek weg te hangen. Tien graden moest het zijn, volgens de verwachting. Dat was het minstens. Een ekster schaterlachte.
Een klein half uur later. Ik schrijf. De ekster laat zich nog eens horen, anders nu. Het lachen is veranderd in het imiteren van een kauw. Of zou het juist een kauw zijn? Het blijken er twee te zijn. Ze bekvechten op de galerij.
Er staat geen zuchtje wind. In de hoge wolkenlagen is dat anders. Daar glijden vuile watten door het zwerk. Amorfe wezens, die elkaar vastpakken tot ze sleetse dekens vormen. Tussen de smoezelige karakters door duiken nu en dan pastelblauwe vegen tevoorschijn: beloften van warme zonnestralen.
Buiten de bekvechtende kauwen is het stil in de wijk. Weinig wegverkeer, een enkele voetganger. Wel luidt een tram zijn herkenbare, klingelende bel. Kerst tussen de rails, daar gaat dat het hele jaar door.
Gedempt ratelt plots een honderdklapper, kilometers verderop. Schuchter vuurwerk dat niet tot oudjaar wachten wil.