In de lift kreeg ik gezelschap van een vrouw met hond. De hond keek omhoog, timide, de wenkbrauwen opgetrokken. Ik zag iets van het wit van zijn ogen. Even ontmoetten die de mijne; vrijwel direct sloeg hij ze neer. De vrouw twijfelde. Ik liet hen langsgaan.
De kleine ruimte sloot zich en kwam in beweging. Ik keek omlaag naar de hond, gladharig, net niet zwart, met een oude, grijs geworden snoet, zijn kop ter hoogte van mijn knieën. Ik merkte op dat hij verlegen leek. Zij ontkrachtte die schijn met één afgemeten zinnetje waarin een Duits accent doorklonk: ‘Hij is bang.’
Haar aarzeling van net … Ik begreep nu dat ik niets onverhoeds moest doen, dat benaderen uit den boze was, dat ik ondubbelzinnig moest zijn in mijn bewegingen, rustig en bedachtzaam.
‘Hij moet wennen?’, vroeg ik haar, met mijn roerloosheid intussen duidelijk makend dat ik de hond niet zou aanhalen.
‘Nou,’ reageerde zij terug, ‘dat zal niet gebeuren, het is al drie jaar niet gebeurd.’
Met een Duitse tongval klinkt dat hard. Zo bedoelde ze het niet. Ik kon maar beter gewaarschuwd zijn, in het hondenhoofd sluimerde een oud trauma.
Op de zevende etage schoof de liftdeur open.
‘Hij is er’, zei ik en deed beheerst een stapje achteruit om, voorzover de engte dat toestond, een ruime doorgang vrij te maken. Half naar hem, half naar mij klonk het: ‘Hij mag eruit, als hij erlangs durft.’ Ik ontving een glimlach als dankjewel voor mijn gebaar.
Hij durfde het niet zo een-twee-drie, waarop de vrouw hem met een kort, voorwaarts gericht rukje aan zijn riem aanspoorde. Schichtig keek het dier omhoog, naar mij, glipte langszij en was vóór zijn bazin de nauwe ruimte uit.
Ik drukte op de sluitknop, de deur gleed dicht. De lift zoefde verder, naar de tiende. Er was geen ongecontroleerde knauw of grom mijn kant uit gegaan en ik was er zeker van dat ik niet de enige was die dat op dit moment opgelucht constateerde.
Kan een hond verlegen zijn? Dat vroeg ik mij af, bij de voordeur aangekomen en mijn sleutels pakkend. Ik besloot van niet. Het tonen van een vanbinnen voelbaar ontzag voor een onzinnig idee van minderwaardigheid, lijkt mij een typisch menselijk euvel.


