Om 6 uur werd ik wakker en hoorde ik een merelman. Hij zong zijn betoverende loopje, nog in het donker, en andere vogels volgden hem.
Om 7 uur ontwaakte ik opnieuw. De zon was nog niet opgekomen maar stuurde zijn grijs-roze perzikstrepen al vooruit. Een puincontainer van een bouwplaats werd een vrachtwagen opgetakeld. Ik herkende het kabaal. Een tram, eveneens buiten beeld, plingplongde zijn wakkere stadsbel. Wellicht om al te levendig fietsgedrag te temperen. Autoverkeer zoefde en stond weer even stil, op weg naar het werk of andere bezigheden.
En weer die vogels met hun vrolijke, vrijlustige gekwetter. Nu ook de eenden en meerkoeten, gesnater en gegak.
Er is beweging binnen.
Het is het gerommel van darmen die nog wel een uurtje langer hadden willen liggen. En direct ook het gerommel van het voelen dat er een dag vol verwachtingen aanbreekt, een dag vol mooie ervaringen, inzichten en ideeën, prikkelende nieuwigheden.
Even waan ik me weer een kind na de laatste schooldag: het zijn darmen die zich roeren omdat je vroeg bent opgestaan want de zomervakantie breekt aan. Je moet op pad. De zon, de bossen, de vrijheid tegemoet. Dan komen ze tot rust.
Alles lonkt, maar niet vanwege nakend vakantieplezier; alles lonkt vanwege voorjaarssignalen. Het is heiig en als ik omhoog kijk, de lucht in, zie ik een wolkenlaag als gekaarde katoen, ongewassen. Dat wordt nog anders. De zon is beloofd en de voortekenen dat de belofte wordt ingelost, sluipen ertussendoor.
De vogels merken het ook op, maar anders dan ik hadden die de belofte bij donker al in de gaten. Voor hen is de weer-app of ander technologisch bewijs overbodig. Zij hebben hun raadselachtige, mystieke zintuigen.
Laat die darmen maar morrelen van verlangen, verwachting en verstoord bioritme. Hooguit maakt het me slanker. Ik treed de dag met plezier tegemoet. De lente stapt binnen, nu al, in februari. Door een uitzonderlijk zacht briesje dat onderweg is, mogen we straks rekenen op een huidstrelende veertien graden. Zouden de vogels dat ook al weten, via hun stiekeme barometers?
Zo direct stap ik op de fiets. Nog een half uurtje wachten, ietsjes langer. Ik zal langs de paden in de parken speuren naar veelkleurige krokussen en geel-oranje narcissen, naar witte sneeuwklokjes en naar zon-gele ranonkels. Het speuren zal me makkelijk afgaan; ik heb ze eerder al gespot, in groten getale.
‘Vroeg’, zeggen wij, klimaatverziekers. ‘Hoe vroeg, dat maak ik wel uit’, reageert Moeder Natuur. ‘Verzieken noch beïnvloeden kunnen jullie mij. Wie en wat jullie zijn dat ben ik. Jullie zijn mijn kroost, jullie zijn mijn bloed. Ik hoef niemand te temmen, ik ken geen arrogantie. Alleen het kind denkt in die termen omdat het onvolkomen is. En wie kan een kind iets verwijten?’
Op pad, op pad, het ontbijt achter de kiezen, de vogels kwetteren. Een dag vol optimisme begroet de stad. De eerste zonnestralen verwarmen de uiteen getrokken watten. De dikte lost op, ik zie het gebeuren.
Zometeen heb ik les. De laatste in de reeks van Dictators en Dictaturen. We gaan het hebben over Spanje, een dictatuur die vreedzaam tot een vrije omwenteling is gekomen. Dat kan. Een voorbeeldigheid, een beloftevolle revolutie, een halve eeuw terug.
Het is zaterdag en ik ben laat uit bed. 10.30 uur. Was er een feestje gisteravond? Nee, niet bij ons. Verderop in de wijk was er wel iets gaande. Door de kier van het slaapkamerraam hoorde ik het hossen en teuten van de feestvierders binnenkomen. Het was ver weg, te ver om me lang wakker te houden.
Ik lag erin om ongeveer 1 uur en heb dus zo’n negen en een half uur geslapen. Schandalig lang is dat niet. Kennelijk vraagt het lijf daarom. Ik eet gezond, beweeg regelmatig, lees en studeer elke dag. Wellicht doen die laatste twee ertoe; het hoofd heeft iets te ordenen.
Op deze februarimorgen hangt het zwerk bovendien vol grauwheid. Niet raar dat in die donkerte de slaaphormonen in actie blijven. En ik dus in rust.
‘Het aantal probleemdrinkers in Nederland bedraagt 1 miljoen’, klinkt het onder het tandenpoetsen. Het hoge cijfer wordt door de nieuwsvrouw op de radio nadrukkelijk voorgelezen. Ik bedenk me hoe fijn het elke dag weer voelt dat ik de alcohol heb afgezworen, nu al ettelijke jaren geleden.
Voor velen is dát de oorzaak die ze in het weekend lang in bed houdt. Voor velen is het ook het opiaat, de drug, de tinctuur die van een grijze dag als vandaag iets vrolijks maakt. Een valse noodzaak, want we zijn vergeten welke betovering de Hollandse wolkenluchten ons naast hun somberte ook te bieden hebben.
Het was twee graden onder nul en door de straten blies een venijnige oostenwind. Ik liep over Tussen Meer, de hoofdstraat van de buurt. Wanten aan, das om. Genietend van mijn dikke, teddyberenvacht gevoerde winterjack, want wanneer had ik dat nog nodig.
Knus geborgen, een tas om de linkerschouder en een in de rechterhand, was ik op weg voor een paar boodschappen. Halverwege viel mijn oog op een man in een politiepak. Op de hoek van een kruising stond hij er wat verloren bij. Hij was behangen met handboeien, een mobilofoon en een klein wapenarsenaal. Dit was echt.
Houdt de wacht, concludeerde ik, en mijn gedachten vlogen terug naar mijn diensttijd. Op je post, in de vrieskou. Alert wezen op wat er mogelijk kon gebeuren in de ijzige stilte van de nacht in en rond een kampement in de bossen.
Eén keer heb ik een spannend moment beleefd: een opgewonden everzwijn leek het op mij voorzien te hebben. Een boom werd mijn redding. Ik sprong erachter, weg uit de lijn van het aanstormende dier.
Op Tussen Meer komen geen everzwijnen voor. Het was er ook niet nachtelijk stil. Toch leek voor de agent iets gelijkaardigs te gelden als voor mijn wacht: alert wezen op wat er mogelijk kon misgaan in de haastige dagroutine van een drukke winkelstraat. Ik twijfelde er niet aan of hij had er de taak het bedreigend afwijkende te onderscheiden en er adequaat naar te handelen.