Dichtwerk, Gedachte, Leeslengte kort

Onmacht

Oud nieuws,
NOS-journaal
elf een twintig-drieëntwintig:

Bij Beesd
op de A2
is een vrachtwagen
op een wolf gebotst.

De chauffeur bleef ongedeerd,
de wolf dood,
het kadaver werd
voor sectie meegenomen.

Men dacht eerst
dat het een hond betrof.

Met het mes erin
bleek het zijn voorzaat.

Dat dat nou net
bij Beesd
gebeuren moest.

Verser nieuws,
NOS-journaal
twintig twaalf twintig-drieëntwintig:

Steeds luider klinkt
in de EU
de roep
de wolf
weer te bejagen,

want elk beest
wentelt
zijn problemen af
op wat het
voor de wielen komt.

Niet dat het
onwelwillend is,
of zichzelf ontkent;
het worstelt met zijn onmacht.

Standaard
Leeslengte kort, Verhaal

Vrij zwemmen

Op een balkon hiertegenover, vijf verdiepingen lager, schuilt achter de kale iepentakken een persoon. Hij of zij is gestoken in een stevig dichtgeslagen regencape met capuchon, waarvan de knal van de kleur zo hard is dat het oranje niet meer lelijk is. Reflecterende waarschuwingsstrepen op de zeildoeken torso lichten nu en dan op door het keren van koplampen op de parkeerplaats die tussen de beide flatgebouwen ligt. Wie of wat wordt daar gered?

Het is een barre dag van donkergrijze boosheid. Alarmfase oranje? Zou kunnen. Of is het zo dat de schuilevink in werkelijkheid geen opgetrommelde hulpverlener is, maar een verstokte roker? Je moet er wat voor over hebben om je teer- en nicotinepeil op hallucinante hoogte te houden. Maar hoe blijft in hemelsnaam je peuk droog wanneer pijpenstelen tot stuifregens stukslaan tegen de gevels? Ik heb geen idee. Een roker waarschijnlijk wel; verslaving maakt vindingrijk.

Vrij schrijven brengt gelijkaardige sensaties naar boven als vrij zwemmen. Weet ik het nog?

Vierde klas lagere school. Eén maal per week naar het Brabantbad in ’s-Hertogenbosch – wat een idiotie dat ze dat later hebben afgebroken om er elders een subtropisch surrogaat voor neer te planten; ik heb er grootse momenten beleefd. Die ene keer per week, met zijn allen in de bus, speciaal voor ons gecharterd – voor de hele klas. We leerden zwemmen. Daaraan heb ik mijn diploma A te danken.

Voor B was ik niet ambitieus genoeg. Aan de aansporing onderaan de akte, Ga nu verder oefenen voor het DIPLOMA Geoefend Zwemmer, had ik geen boodschap. Ik was content, de eisen waren streng. Binnen dat ene jaar, in die ene keer per week, moest het gefikst zijn.

A was al meer dan voor veel anderen was weggelegd. De meesten struikelden over het zeer gevreesde onderdeel: een volle minuut watertrappelen met de wijsvingers boven water. Daarbij moest halverwege een complete rotatie om de verticale lichaamsas worden gemaakt – intimiderend ingewikkelde woorden voor kinderen van tien. Eén wijsvinger één keer kopje onder en je was gezakt.

Wat ik ook nog meen te weten (en ik kan er goed naast zitten): de zwemles duurde een half uur. Niet zo lang, zeg ik nu ik ‘groot’ ben. Toen was een half uur daarentegen eindeloos veel tijd. Steevast eindigden we met één minuut watertrappelen, want de badmeester kende zijn pappenheimers. Een helse uitdaging. Dan proestte je het uit. Niet van het lachen, je snoof het scherpe chloorwater door je neusgaten naar binnen.

En daarna, ja daarna kwam de grote beloning voor alle gehoorzame inspanning. Daarna mochten we vrij zwemmen, wel vijf minuten lang. Dan was het soms ook toegestaan vanaf de hoge te springen. ‘Pas op, voeten naar beneden, géén duikcapriolen!’

De echte waaghalzen echter – soms was ik daarbij – togen naar het pierenbadje. Dat was namelijk verboden. Maar daar lagen alle speeltoestellen, daar was het water baarmoederwarm. Daar kon je je pas echt vrij zwemmer voelen, want daar lag het avontuur. Tot natuurlijk de apotheose zich ontvouwde wanneer de badmeester of de badjuf kwam en de onverlaten eruit joeg.

Verspeelden we zo wel eens onze vijf vrije minuten? Vast wel.

Nog één ding: ik was bang toen ik voor de eerste keer het grote, diepe bad in moest. Je kon erin verdrinken – daar werd ernstig voor gewaarschuwd – en dat was ik absoluut niet van plan. Moedig heb ik doorgezet. Ik voelde me een kleine held, een sleutelmoment; mijn diploma A is toen tot stand gekomen.

Kom dus maar op met je code oranje!

Standaard
Dichtwerk, Leeslengte kort

Wellust

Horizontaal schijnt de bal naar binnen,
dertien uur ’s middags,
ver weg witheet,
dichtbij uitdagend.

Zíj heeft er zin in:
‘Ik geef mij al iets meer vandaag –
neem mij.’

Dwars door het doorzonraam
van de betonnen flat
toont zij haar stralende kracht,
haar energie,
haar groeihormonen,
haar drift om voort te planten.

De korte kou van rond het vriespunt
heeft zicht teruggetrokken,
al enkele dagen,
de Maas voorbij,
Midden-Europa in,
richting het oude Habsburgse Rijk.

Het is opmerkelijk zacht,
er bloeien prunussen,
schuchter,
autochtone vogels kwinkeleren,
twijfelachtig.

Zo niet
de parkieten,
pedant als ze zijn.

In kleine zwermen,
caleidoscopische groene flitsen,
krijsend vuurwerk
in wisselende formaties,
schreeuwen zij brutaal:
‘Het geile voorjaar staat op springen!’

Standaard
Leeslengte kort, Verhaal

Tram 13

V. zond mij gisteren een aandoenlijke mail. Het was een forward van K., een gepensioneerde dame uit Istanbul, civiel ingenieur, met een speciale belangstelling voor stedenbouw. Zij had een wandeling geboekt door het buitenmuseum van het Van Eesteren Museum en ik was haar gids geweest.

In gebroken Engels uitte zij haar genoegen over de excursie. De mail was rechtstreeks aan V. gericht en ondertekend met: ‘K. moeder van N.’ (Kent V. haar persoonlijk?)

Wat mij trof en streelde aan het bericht was de expliciete opdracht om haar dank over te brengen aan de gids: hij was zo aardig geweest en zijn verhaal zo informatief. ‘I had to catch tram 13’, stond erbij. Alsof ze zich schaamde voor het abrupte einde van onze wandeling. Dat moment zie ik nog helder voor me.

Het ging er gehaast aan toe op de grote, drukke kruising van de Burgemeester Roëllstraat en de Burgemeester Rendorpstraat, waar zich aan de Roëll-zijde de tramhalte bevindt. Alle verkeer stond stil, alle stoplichten op rood, simultaan kwam lijn 13 aangereden. ‘My tram!’ Een gelegenheid van nu of nooit. En met een spurtje – ik steunde haar elleboog – landden we veilig op het perron, brutaal diagonaal dwars door het vlechtwerk van stoeptegels, asfalt en auto’s heen.

Aan de overzijde stond een politiewagen die het allemaal aanzag. Ik weet nog dat ik dacht: of hij slingert me zo op de bon, of hij waakt nu over ons. De vrouwelijke trambestuurder had onze snelle en zondige oversteek in het vizier – ze glimlachte achter de ruit, ze nam wat extra tijd en toonde compassie met de verkeersovertreders.

Ik zwaaide naar mijn excursionist, inmiddels op de treeplank van de tram. Zij hief haar arm een stukje in mijn richting. In het verwarrende gebeuren moet ze mij nog ‘thank you’ hebben willen zeggen. En dan met wat meer woorden dan de tijdsdruk haar toestond.

Het is niet meer gelukt en ik voelde toen, en weet het nu zeker, dat dat haar naar haar idee schuldplichtig maakte tegenover mij. Maar ik had allang de dankbare signalen begrepen en in mijn hart gesloten, die ze mij tijdens onze wandeling overvloedig had toegeworpen.

En nu die mail: gemeende lieve woorden van alweer ver weg, wat een roerende gedachte. Ik zag dat V. haar mailadres had laten staan in de kop. Geen idee of dat bewust was. Hoe dan ook, ik heb K. terug bedankt.

De politiewagen kwam mij nog achterop. De vrouwelijke en de mannelijke agent spraken mij niet aan, ook al kon het. Ze beleden waakzaam én dienstbaar hun zorgzame slagzin.

Standaard
Dichtwerk, Gedachte, Leeslengte kort

Niets bijzonders

TELLEN

D. kijkt graag vogels, ik mag mee. Kijk, zeg ik,
een bonte ekster. Nou, zegt D.,
dat is een Vlaamse gaai.

En daar, bij de waterkant, zit een jonge
wintertaling. Nou nee, zegt D.
Dat is een smient.

Verrijkend is het, vogelkijken. We zijn pas
net begonnen en we hebben er
al vier gezien.

– Ester Naomi Perquin, uit de bundel Ongevraagd advies, 2022


Ester Naomi Perquin schrijft en dicht over niets bijzonders. Vanuit iets kleins, een jeugdherinnering, een geur, een aardappel die geschild wordt, weet zij woorden op papier te zetten die bij de hartstreek binnenkomen.

Zij uit zich niet in grootse formuleringen, ze treft de lezer met haar beelden van het gewone.

Het alledaagse zien en daar het speciale uit naar voren halen – die dingen die steeds langs ons heen gaan en van ons bordje glijden voor we ze te pakken krijgen. Die dingen die oplossen in de lucht omdat ze te banaal schijnen, te algemeen, te veel ons dagelijks brood.

Ze ontsnappen aan de meesten van ons. Maar zij zijn het leven, zij zijn het nu, hetgeen waar we dagelijks middenin staan. Dat wat ons bestaan behelst.

Het is kunst de beelden op de tijdlijn van het alledaagse te vangen. Het is goed, maak er verhaaltjes over, dicht erover, hou het vast in een foto van persoonlijk opgeschreven woorden.

Kijk. Je zult vaker glimlachen.

Standaard