Column, Leeslengte kort

Koningspopulariteit

Het koningshuis daalt al jaren in populariteit. Op de radio was een wetenschapster uitgenodigd om dat toe te komen lichten. Zij was op dergelijke stof gepromoveerd.

Maar wat ondanks de daling aan populariteit nu zo frappant is (dat vond de wetenschapster ook), is dat mensen massaal op het koningsgezin afkomen als de mogelijkheid zich voordoet – zoals dat is op Koningsdag. En die massale opkomst is niet bedoeld om hun ongenoegen over het koningshuis te uiten.

Het draait hier voor veel mensen om de grote kans om de koning of de koningin, of desnoods een van de lagere majesteiten, de hand te mogen schudden, aan te mogen raken, of – en dat is werkelijk een hoofdprijs – met een van hen een selfie te mogen maken. Om overigens niet zelden erna de vertrouwelijke band die zij voortaan met het vorstenhuis menen te hebben, te benadrukken met de uitroep: ’Het zijn heel gewone mensen hoor!’

Nederlanders stellen zich koningshuisgewijs dus enerzijds steeds kritischer en afwijzender op; anderzijds kunnen zij de neiging niet onderdrukken om, als hen de gelegenheid wordt geboden, zich in persoon in de dichte nabijheid te koesteren van koningshuisleden.

Die neiging, zo weten psychologen al decennia, komt ergens vandaan. Mensen hebben een diepgewortelde behoefte om zich te vereenzelvigen met celebrities. En aangezien je niet in ze kunt kruipen, kruip je tegen ze aan – liefst zo dicht mogelijk. De ‘hoogheid’ van deze mensen straalt dan af op jou, jij ‘gewone’ mens. Zo stijg je zelf een stukje in de pikorde, in elk geval in je eigen ogen.

Toch blijft het vreemd: we hebben massaal kritiek, vinden het koningshuis niet meer van deze tijd en plaatsen het alsnog op een voetstuk. Een lekker paradoxale vorm van zelfbevrediging.

Of positioneert de paradox zich in een minder opportunistische hoek? Gaat het misschien om twee verschillende groepen Nederlanders: de criticasters en de oranjefans? Hebben we nu eens de een en dan weer de ander in beeld?

De wetenschapster werd er door de interviewster niet op bevraagd en kon het antwoord dus niet geven.

Standaard
Column, Leeslengte kort, Opinie

Fatale keuze

In zijn verkiezingsretoriek maakte Trump er graag melding van dat er veel slechte genen onder de Amerikanen zijn. De bekentenis van die overtuiging was een waarschuwing voor wat na zijn inauguratie bewaarheid werd.

De grenzen zijn nu dicht voor emigranten en vluchtelingen uit zuidelijke landen. Wie niet uit de VS komt en gekleurd is, loopt gerede kans het land te worden uitgezet. Vrouwen dienen zich gedienstig op te stellen. En de mens achter een identiteitsbewijs kan alleen in orde zijn als in dat document M of V staat vermeld.

Trump appelleerde aan de eugenetica, al valt te betwijfelen of hij er zelf ooit van gehoord had; de pseudo-wetenschap die, op basis van ondeugdelijke abstraheringen uit Darwins evolutietheorie, vanaf de jaren tachtig van de negentiende eeuw tot ver in de twintigste eeuw propageerde dat er inferieure mensen zijn en superieure. De inferieure zijn de minder ver geëvolueerde mensen. Dat zijn de gekleurde en afwijkende mensen, en het zijn de vrouwen. De superieure mensen zijn de witte mannen. Abjecte onzin was het.

Toch zit de overtuiging er in de VS nog diep in. Ik lees in Over vrijheid van Timothy Snyder dat veel Amerikanen geloven dat zwarte mensen minder ‘drijfvermogen’ hebben. Timothy Snyder vertelt in het boek over de zwemlessen in zijn jeugd, over hoe hij in de bus zat naar zijn zwemclub en de witte jongen achter hem gekheid zat te maken over Timothy’s zwarte lerares – omdat die zwart was. Hij vertelt over de vraag die in zijn hoofd rondspookte, de vraag waarom hij zwemmen moest leren in een club.

Het antwoord vindt hij in een akelig stuk geschiedenis.

Lees verder
Standaard
Dichtwerk, Leeslengte kort

Tijdgeest

Nu het nog kan schrijf ik het neer,
zolang de weerstand niet gedoofd is
en vrijuit spreken nog geoorloofd is.

Nu het nog kan schrijf ik het neer,
nu we ons nog veilig wanen
als zijnde vrijgevochten onderdanen.

Nu het nog kan schrijf ik het neer,
omdat ze je nog niet arresteren
wanneer je anders wilt beweren.

Nu het nog kan schrijf ik het neer,
voordat de clementie van ooit de meesten
volslagen verstikt raakt door kleine geesten.

Zolang het nog kan schrijf ik het neer,
want een donker gevoel van onbehagen
vooruitschaduwt de val van onbekrompen vragen.

Standaard
Leeslengte lang, Verhaal

Janus Kiepoog

De Bossche binnenstad is monumentaal. Eronderdoor, overkoepeld door gemetselde gewelven, stroomt de Binnendieze: een riviertje, kronkelend in het ondergrondse donker, zich wringend door een nat, met algen begroeid bakstenen gangenstelsel. Eigenlijk is het een weefsel van meerdere watertjes. In oude tijden werden die beetje voor beetje overkluisd om uiteindelijk als een door de natuur gegeven riool voor de stad te dienen.

Nog in de eerste naoorlogse decennia was de Binnendieze berucht om zijn stank, zijn vuiligheid en zijn ratten. En boven de indringende geur van het water, achter de antieke stadswallen, wankelden, grauw en onderkomen, de eeuwenoude Bossche panden. Er stonden heel wat verkrotte exemplaren tussen. Niet zelden was bewonen bij gemeentelijke verordening verboden.

‘Onbewoonbaar verklaarde woning’ stond er dan op een bordje boven de voordeur; de kozijnen waren verrot, de kleine antieke ramen ingegooid, de muren gescheurd en de daken bezaaid met verweesde plekken waar de pannen ontbraken. Nat, muf, koud en tochtig moet het er binnen zijn geweest. En toch werd er nog geleefd, want ergens in zo’n pand woonde Janus Kiepoog.

Lees verder
Standaard
Gedachte, Leeslengte kort, Verhaal

Een universele wet

Toen ik op een voorjaarsdag in een ander voorjaar met een groepje Amsterdamse buurtbeheerders door stadsdeel West fietste en we bij een ‘verborgen’ stukje wijk stilhielden omdat het daar zo mooi is, vertelde één van de deelnemers dat het ondanks dat het mooi is, hem ook kopzorgen opleverde: mensen konden nogal mopperen over het kabaal van spelende kinderen, er waren problemen met huisvuil en ratten, en de appartementen uit de jaren veertig waren niet altijd even comfortabel en warm.

En zo raakten we in gesprek over entropie …

Stel je een glas water voor, helder en klaar. En giet in dat glas een scheutje limonadesiroop. Er ontstaan borrelende, wilde wolkjes, van dieprood tot lichtrood gekleurd en van ontelbare vormen. Het zijn vormen die aan een stuk door veranderen en een eigen wil lijken te hebben.

Als we dat glas vervolgens laten staan zonder erin te roeren, gaat de wolkenvorming en het borrelen nog een tijdlang door; het duurt minuten voordat het rood zich met het water heeft vermengd en tot een egaal roze drank is getransformeerd. Pas op het moment dat die staat is bereikt, worden we geacht ervan te drinken.

In het glas is niets van leven meer waar te nemen; alle rusteloze rode clusters zijn verdwenen. Er is orde, zou je zeggen, maar dat is een misvatting.

In feite is er sprake van volledige chaos. Alles loopt namelijk volmaakt door elkaar. Er is geen rubricering, structuur of volgorde in te ontdekken. Hier is sprake van een hoge mate van entropie.

Materie streeft naar een steeds hogere entropie. Hoewel dat wat wij leven noemen uit materie is opgebouwd, huist in leven een tegengestelde drang: het wil zich juist niet vermengen met de omgeving.

Het verzet zich daartegen omdat dat de weg naar het eindpunt van het leven zelf is – het uiteenvallen ervan, het ophouden te bestaan.

Leven wil niet opgelost raken. Het wil zich blijven roeren, als roodgloeiende, opgewonden wolken.

De spelende kinderen, de mensen die klagen over tocht in hun woning, de ratten die ook een plekje opeisen in de buurt, het is allemaal leven dat zich roert. Het zijn spanningsvelden die reuring in het rood veroorzaken.

Het is natuurlijk zaak al dat gedoe zo goed mogelijk te begeleiden, zodat het leven in de wijk goed geleefd kan worden, zodat – met andere woorden – het verzet succesvol is.

Kijk, en nu zien de problemen van de buurtbeheerder er ineens heel anders uit. Want wat blijkt? De buurtbeheerder voegt zichzelf in het verzet – vervult geen andere rol dan deel van het leven in de wijk te zijn.

Als je vanaf een afstandje kijkt naar deze wijk, deze plek in de wijk, en dat daarbij in gedachten houdt, dan zie je pas echt hoe mooi zij is.

Niet perfect. Oké en gelukkig maar, want dat zou dus het eindpunt zijn: alles in volmaakte chaos tot één amorfe massa vermengd, waarin geen kabaal makend kind, geen mopperende buurtbewoner meer te bespeuren is.

Nee, dit is de plek waar buurtbeheerder en bewoners samenwerken aan het instandhouden van het leven. Zélfs de ratten horen daarbij.

En dit is het paradijselijke resultaat!

Maar … het is altijd een tussenresultaat, het is altijd tijdelijk, het is altijd in spanning. Het is altijd aan het veranderen. Want uiteindelijk is de tocht naar de hoogste mate van entropie – waartegen het leven zich verzet – niet te stoppen. Dat is een universele wet.

Standaard