Essay, Leeslengte lang

Licht, lucht en ruimte

Een vroege voorjaarsdag. Ik ben op stap door de wijk met vijf studenten van de Hogeschool van Amsterdam. Ik maak ze wegwijs in het stedenbouwkundige erfgoed van de opbouwperiode. Voor hen is die tijd geschiedenis van ver voor hun geboortedag. Voor mij is het mijn vroegste jeugd. Hoewel die zich elders in het land afspeelde, was het decor zeer vergelijkbaar met onze wandelplek van vandaag in Amsterdam.

De rondleiding gaat door tuinstad Slotermeer met daarin het Van Eesteren Buitenmuseum. Het buitenmuseum – hoogtepunt in de naoorlogse stedenbouw en architectuur – heeft de status van gemeentelijk beschermd stadsgezicht. Tuinstad Slotermeer als geheel is één van de wijken van het stadsdeel Nieuw-West, een gebied waar meer dan 160 duizend mensen wonen. Een stad als ’s-Hertogenbosch zou er met gemak in passen.

Nieuw-West werd voornamelijk na de Tweede Wereldoorlog gerealiseerd. Het was verreweg het grootste onderdeel van een ambitieus volkshuisvestingsproject, het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) van Amsterdam. Amsterdam verdubbelde qua woongebied in oppervlak.

Bij het ontwerp en de realisatie van de woonwijken van het AUP hanteerde men het adagium licht, lucht en ruimte voor iedereen. Dat leidde tot een revolutionair nieuwe manier van bouwen, in open stroken en hoven met veel groen, en met grote raampartijen in de woningen. Compleet anders dan de dichte blokbebouwing met de veelal kleine vensters die de Amsterdammers zo goed kenden.

Het AUP werd in 1935 door de Amsterdamse gemeenteraad vastgesteld als een plan in hoofdlijnen. Amsterdam telde 750 duizend inwoners. Het plan moest de stad gereed maken voor een miljoen inwoners in het jaar 2000. In 1938 ging de eerste paal de grond in. De oorlog brak echter uit en de door de Duitsers verordonneerde bouwstop van 1942 legde alles stil. In 1946 werd de realisatie weer opgepakt. Vooral in de jaren vijftig ging het hard en in 1960 was 95% van de bebouwing gereed. Er waren in totaal meer dan 60 duizend woningen opgeleverd.

Bij de H-school aangekomen staan we even stil. Ik geef een kleine uitleg over dit bijzondere schoolontwerp van architect Jan Leupen. Van dit typisch Amsterdamse ontwerp voor een lagere school zijn er in de jaren vijftig in Amsterdam tien gebouwd. De stijl is modernistisch. En al vanbuiten valt op hoeveel licht het gebouw vanbinnen wel niet toelaat. Zeker weten, het is hier fijn om in de klas te zitten.

Ik wijs mijn excursionisten op de opvallende kenmerken en wil verder lopen. Lars, een blonde, lange knul, valt evenwel iets op dat ik niet benoemd heb. Deze school wordt afgeschermd door een hek. Streng en hoog strekt het zich uit langs de speelplaats, met scherpe punten bovenop groene spijlen. Het vormt een traliewerk dat, erlangs afkijkend, samensmelt in een voor het oog ondoordringbare stalen wand.

Het is niet het eerste hek dat we gepasseerd zijn en dat een gebouw afsluit van de openbare ruimte. Lars vraagt zich hardop af waarom het er zo veel zijn, waarom we ons steeds meer opsluiten en waarom we van een school een gevangenis maken.

Het hek oogt als een recente toevoeging. Het is niet bedoeld om de kinderen binnen te houden. Daar is het veel te hoog voor en te afschrikwekkend. Het lijkt erop dat het indringers moet weren.

Maar het is een mooie voorjaarsdag en er zitten vogels op. Ze fluiten en zingen. Er schuilt iets absurds in de afschrikking. Ik vertel het hun.

‘Er is iets vreemds aan de hand in deze tijd, waarin jullie de maatschappij binnenstappen. We hebben het in materieel opzicht nog nooit zo goed gehad, er is nog nooit zo weinig criminaliteit geweest en nog nooit zo’n lange vreedzame periode. Die laatste twee beweringen betwijfel je misschien, maar de statistieken geven mij gelijk. We zouden ons geborgen en veilig moeten voelen. Maar dat doen we niet. Ik kan alleen maar vermoeden dat daar die hekken vandaan komen. En je voelt het goed aan, het worden er steeds meer. Stof tot nadenken, voor als je terug bent.’

Een stukje verder zijn we op de brug van architect Piet Kramer uit 1953, die met zijn Amsterdamse School-karakteristieken contrasteert met de functionalistische strakheid van de bebouwing er vlakbij. De brug draagt de naam van Ina Boudier-Bakker, in Amsterdam geboren en getogen schrijfster uit de vorige eeuw, en heeft een geborgen zitje dat uitkijkt over het water van de Burgemeester van Tienhovengracht. Je zou er zo De klop op de deur gaan zitten lezen.

We proberen er wat te genieten van de lage lentezon die net doorbreekt. Optimistisch strooit ze haar stralen tussen de nog kale, monumentale platanen naar beneden. Naar ons toe. Ze twinkelt op het water en spoort de doorbrekende narcissen op de walkant aan zich op te richten en te openen. Ze worden in het gras omringd door een overdadig blauw-wit bed van krokussen, de altijd vroege bloeiers.

Proberen, want ook daar valt Lars iets op. Aan de overzijde van de gracht, aan de rand van het water, ligt een krakkemikkig scheepje. De walkant ernaast wordt ontsierd door een hoeveelheid rommel. Rond een kleine, uitgedoofde vuurplaats liggen potten, pannen, kapotte campingstoelen en andere zaken die er als afval uitzien. Het lijkt een in de steek gelaten picknickplaats, een stukje anarchie in de wijk op de oever van het Gerbrandypark. Het is een paradijselijk plekje dat gegeseld is.

Ik denk nu twee dingen – tegelijkertijd: wat goed dat deze knul zo kritisch is, wat zonde dat er zoveel moois aan hem voorbij gaat, terwijl ook dat overal om ons heen is.

Dit herken ik. Met tijd en oefening valt het te leren: tegenstellingen accepteren, relativeren. Weten, niet vergeten en toch jezelf met enige regelmaat toestaan voor een moment weg te kijken. Anders is het leven niet te doen, dan ontgaat je alle lol.

‘Dat wat je hier ziet, is een politieke daad. Het zijn de opstandige trekjes van die recalcitrante, republikeinse Amsterdammers. De gemeente tolereert dit, tot op zekere hoogte. Zo wordt een stadsoproer voorkomen’, reageer ik.

We begrijpen elkaar, gniffelen de rommel weg en genieten alsnog, hier onder de lentezon.

Weten en niet vergeten. Later – als ik thuis ben, onder mijn dak – pakt mijn geweten het voorval weer op. We zagen een afvoerputje van de maatschappij, een stukje zelfkant. Je komt het meer en meer tegen, op allerlei plekken in de stad. Pleisterplaatsjes van een groeiend leger daklozen. Zij zoeken zich in het groen van parken en walkanten, en bij de beschutting van bruggen hún vorm van geborgenheid. Zij kraken zich een toevluchtsoord in verkrotte scheepjes. Bij die gedachte realiseer ik me terstond hoe slecht het gesteld is met de verdeling van de materiële welvaart waarover ik bij de H-school nog zo hoog had opgegeven.

Scheepsrecht.

Het gebeurt voor een derde keer bij de bejaardenwoningen van architecten Aldo van Eyck en Jan Rietveld (zoon van Gerrit).

De kleine bungalows staan in korte stroken – zo’n acht aan elkaar – in carrés rond openbare, groene plekken, een soort van binnenhoven. De stroken raken elkaar niet in de hoeken. Ze worden gescheiden door straat, stoep en plantsoen. Je kunt daarlangs van het ene op het andere groene hof komen.

Elke woning heeft een privé-tuintje. Oorspronkelijk werden die tuintjes van de openbare hoven afgescheiden door lage heggen, in de jaren vijftig en zestig bedoeld om zo te blijven. Daar verbonden huurders zich aan.

De tuintjes en het openbare plantsoen gaven een vrije en groene aanblik. Dat zag er niet alleen mooi uit, het droeg er ook aan bij dat mensen zich veilig voelden. Je kon elkaar zien en spreken over de heggen heen. Dat leidde tot sociaal contact. Er was sociale controle, er was overzicht. Men kende elkaar hier en zorgde voor elkaar.

Er wonen allang geen bejaarde mensen meer aan deze binnenhoven. De oude aanblik is ver te zoeken en van de heggen zijn slechts wat rudimentaire stukjes over. Voor wie van de oorspronkelijk ideeën weet, zijn ze nog net herkenbaar in een ratjetoe van meer dan manshoge schuttingen. Die staan er schots en scheef bij en zijn slecht onderhouden. Weinig doet hier nog denken aan de oude, open en zorgzame woonbuurt.

Wat ik denk?

Een overheid die regels ten aanzien van bouwen en het beheren van de openbare ruimte afschaft, stuurt aan op dit resultaat. Vrij baan aan marktwerking. De markt brengt echter geen evenwicht in scheve schuttingen, noch harmonie in de wijk. De sfeer die ontstaat is eerder vijandig.

Maar dat is weer dat cliché van de bijwerkingen van neoliberaal beleid. En er is hier zeker meer aan de hand dan een overheid die zich terugtrekt. Onze woonomgeving is een spiegel van wie wij zijn als maatschappij. Hier komen de school als gevangenis en de verloedering en eenzaamheid van het verkrotte scheepje samen. Hier toont zich het heersende sentiment van onze tijd.

Een hogere levensstandaard voor iedereen was een collectief gevoeld, groter doel in de opbouwjaren. De naoorlogse generatie die oorspronkelijk in deze wijk neerstreek, heeft er eendrachtig hard voor gewerkt en gestreden. Maar met de toename van de materiële welvaart, nam ook het individualisme onder de mensen toe.

Men begon persoonlijke vrijheid belangrijker te vinden dan het collectief, en eigende die zich toe. Daar werd een prijs voor betaald. Er ging een gevoel van veiligheid verloren dat er wél was in de gemeenschappelijkheid van de opbouwtijd. Het lijkt erop dat we bang voor elkaar zijn geworden. Het resultaat is een paradox: in een streven naar vrijheid zijn mensen zich achter hoge hekken en schuttingen op gaan sluiten.

De scheef gezakte schuttingen worden opgemerkt. Er wordt iets van mij verwacht, dus ik vertel ‘mijn’ studenten over die paradox.

We komen aan het einde van onze excursie, en het einde blijft altijd hangen. Het is hier goed wonen, ondanks de subversieve oprispingen die opvielen tijdens onze rondgang. Die boodschap wil ik vandaag óók meegeven.

Dus we lopen terug via het park en de plantsoenen. Waar je hier ook wandelt, je verlaat nooit het groene raster waar Nieuw-West op is gebouwd. Naar school, naar het werk, naar de winkel, het pad gaat altijd via bewust doorgekoppelde beplanting.

Vlakbij klinkt een vinkenslag en hoog, verder weg, zomaar middenin het dichtbevolkte woongebied van mensen, hamert een specht zich een huis in een stadsboom. Het is hier één genereuze en monumentale publieke ruimte van groen en water, van stedelijke natuur.

Natuurlijk wordt het stadsdeel gegeseld door ontwikkelingen in de tijd. En natuurlijk zijn die geselingen een uitdaging voor de bewoners en voor de gemeente Amsterdam. Maar voor wie daar doorheen kijkt, straalt Nieuw-West vooral optimisme uit. De energie van de wederopbouwperiode is hier nog steeds zeer tastbaar. Het gemeenschappelijke gevoel het allemaal beter te gaan doen na een halve eeuw van grote klassenverschillen, en van oorlog en vernietiging hangt er nog volop in de lucht.

Hier werd iedereen gelijkwaardig. Dat is nog steeds zo nu nieuwe generaties bezit van de buurten hebben genomen. Hun oorsprong ligt vaak ver weg. Vanaf de jaren zestig vestigden hun ouders, grootouders en inmiddels zelfs overgrootouders zich hier. Ze kwamen eerst voornamelijk vanuit Zuid-Europese landen, later veelal uit Marokko en Turkije. Ze namen nieuwe invloeden mee, die hier ook mogen zijn en het beeld misschien wel completer maken.

Voor iedereen was en is hier licht, lucht en ruimte, en een plek om gezond en gelukkig te wonen. Hier ontstond een positieve wereld die liet zien dat dat geen luxe voor slechts enkelen mocht zijn. Nieuw-West voelt als een stadsgebied waar je je vrij doorheen mag bewegen, van jouw buurt naar die van een ander. Het is hier open, iedereen is welkom. Hier voel je een tijdperk in actie, een tijdperk dat besloten had er iets moois van te gaan maken.

Standaard

4 gedachtes over “Licht, lucht en ruimte

  1. Geweldig Stan, hoe je – niet alleen de studenten – maar ook de lezer meeneemt op excursie. Ik zie het allemaal zo voor me. Prachtige foto’s ook. Herken het omdat in Rotterdam en Schiedam ook zulke wijken gebouwd werden. Nederland was en is zo gek nog niet. 😉

    Geliked door 1 persoon

    • Klopt, Nederland staat er vol mee. Toen ik hier kwam wonen, dacht ik dat ik weer thuis kwam. Ik ben in Den Bosch opgegroeid in de wijk Zuid II, ook zo’n plek. Pal tegenover ons werd bovendien het befaamde Brabantse Provinciehuis in de polder neergezet. Dat maakte indruk! Ook wel ‘De dikke vinger van Maaskant’ genoemd. Architect uit Rotterdam, jou vast wel bekend. Als je het provinciehuis aanschouwt, wordt meteen duidelijk waarom.

      Geliked door 1 persoon

    • Het is bij wijk Zuid I en het Zuiderpark. Ja, niet alleen Rotterdam en Den Haag hebben er een 😉 Het provinciehuis staat daar ook, aan de zuidrand van de stad. Ben je in de 1e, 2e, 3e Slagen enzovoort, dan zit je in Den Bosch Noord. Daar heb je ook de 1e, 2e, 3e Hambaken enzovoort. Is allemaal vooral jaren zeventig-tachtig gebouwd.
      Wij zijn in die tijd van zuid naar noord ‘geëmigreerd’. Op de 4e Hambaken heb ik als puber nog een tijd gewoond. Een cultuurschok, kan ik wel zeggen. Het rationalisme in Den Bosch werd toen zover doorgedreven dat men niets anders meer wist te bedenken dan straten te nummeren naar New Yorks model. Hoe groot kan de waan zijn van het bestuur van een provinciestad? De Bosschenaren waren er niet onverdeeld gelukkig mee. Ze zijn er weer snel van teruggekomen.

      Geliked door 1 persoon

Geef een reactie op Huub Koch Reactie annuleren