Leeslengte kort, Verhaal

Pitten

Maandag 2 september, 9.30 uur.

Vanuit het oosten brandt de zon zich door een heiige atmosfeer heen. Er staat geen zuchtje wind. Zelfs niet op tien hoog op een Amsterdams balkon. Het voelt hier aan alsof ik in Zuid-Frankrijk op een terras zit.

Beneden in de wijk is het opvallend stil. Al meerdere dagen hangen de banners van Veilig Verkeer Nederland op kruispunten in de stad: Onze scholen zijn weer begonnen. De straten zijn leeg, de klaslokalen weer gevuld.

Een uur geleden was er geen sprake van stilte. Toen was het beneden een kabaal van elektronische toeters en bellen en suizende dikke banden. Zwarte frames krioelden kriskras door de wijk heen, niets of niemand ontziend. Onderuit zittend op chopper-zadels ging een horde op weg naar het eerste lesuur van het schooljaar.

Wat doen die banners van VVN eigenlijk? Bewaken die de verkeersveiligheid van de schoolgaande jeugd, of waarschuwen ze andere weggebruikers dat ze op paden, stoepen en straten vanaf september weer door fatbikes worden belaagd?

Hoe haal je een puber over om gemotiveerd het nieuwe schooljaar in te luiden? Voor veel ouders is dat duidelijk. Er zijn weer heel wat van die fietsen verkocht deze zomer.

Ach, was het in de tijd van de Puch en de Kreidler zoveel anders?

Ik denk terug aan mijn eigen pubertijd, aan hoe het voelde als ik na een lange zomer vol vrijheid weer de deur van de middelbare school door moest. Ik had altijd een enorme pit in mijn maag, zo’n pit die kilo’s weegt en zich maar niet laat verteren.

Die pit ontkiemde zeker een week voor de eerste lesdag al vanuit een klein zaadje. Het precieze moment van de eerste gewaarwording ervan, wist ik mij later nooit goed voor de geest te halen.

In het begin liet hij zich ook niet de hele dag door gelden, maar eenmaal daar vorderde zijn groei gestaag. En in het laatste weekend was hij vanbinnen alom aanwezig. Ik kon er slecht van slapen.

Oh, kon dat laatste vakantieweekend nu maar geschrapt worden!

Maar zou dat echt iets oplossen? Het antwoord wist ik; daar hadden al die uren in de schoolbanken me intussen wijs genoeg voor gemaakt.

Nee, die onverteerbare, woekerende pit heeft menige nazomer-vakantiedag van mij gestolen.

Mijn gedachten dwalen nu ook weer af naar de kerstvakantie van 1973. Mijn moeder was de donderdag ervoor overleden. Toen ik uit school kwam hoorde ik het. Vrijdags ben ik met mijn broers en zussen thuisgebleven. Vijftien was ik.

De eerste dag na de vakantie had de conrector mij gevraagd op zijn kantoor te komen. Hij kwam niet naar mij toe; een leraar of lerares moet het mij voor aanvang van de les hebben meegedeeld.

Uit de verhalen die ik over hem gehoord had, kwam hij als een kille man naar voren, een man van discipline ook. Menige grote mond die zich niet aan de regels gehouden had, ging er prat op al eens stevig door hem te zijn aangepakt.

Ik was nog nooit rechtstreeks met hem in aanraking geweest. Timide als ik was, hield ik me in zijn buurt altijd zorgvuldig onder de radar.

Het rode lampje boven de deur brandde niet; hij was nergens mee bezig. Ik hief mijn nog kinderlijke knuist omhoog en klopte aan bij mijnheer de Wolf. Een mannenstem riep iets. Daaruit begreep ik dat ik binnen mocht.

Schuchter duwde ik de klink omlaag en schuifelde over de drempel. Daar zat hij, achter een groot bureau – niet dun, niet dik, vierkant hoofd, een smal borstelsnorretje, kleine ogen, kort geknipt grijs haar, dicht opeen geplant en gladgestreken in een scheiding opzij.

Ik mocht gaan zitten op een stoel voor het bureau, recht tegenover hem. Mijn schoenzolen bungelden boven de grond, ik moest mijn kin een stukje omhoog doen om hem aan te kunnen kijken.

Ik hoorde hem praten. Maar wat moest ik zeggen op zijn vragen die niet bij me binnendrongen? Of vertelde hij me een verhaal?

Op dat moment was ik me nergens bewust van, behalve van dat ene: dat de ramp die ons huis getroffen had mij hier nu middenin het centrum plaatste bij deze man die ik altijd zo angstvallig had vermeden.

Ik, puber, alles in mij was onzeker en nu was ik ontboden. Ik voelde mij diep schuldig en begreep daar niets van. Ik moest zien hoe ik zo snel mogelijk weer naar buiten kon.

‘Het leven gaat door, de school dus ook’, iets dergelijks stamelde ik – dat weet ik nog heel goed. Een banale gemeenplaats die ik eens gehoord had in mijn kleine leven.

Mijnheer de Wolf reageerde door te zeggen dat hij hoopte dat ik dat ook meende. Hij bleef achter zijn bureau. Geen schouderklop, geen hand. Hij wist het ook niet in zijn grote leven.

Beiden waren we onmachtig. Ik kreeg een teken en mocht gaan. Weg uit dat mislukte gesprek van bemoediging en troost.


Ontdek meer van Stan Lenssen

Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.

Standaard

2 gedachtes over “Pitten

  1. Dit moet toch wel een oertekst zijn. Ik raakte even in verwarring door je regel: Maandag 2 september, 9.30 uur. Want het is vrijdag 6 september 15:50 uur. Het is niet niks deze herinnering. Jij had bovendien broers en zussen. Net alsof dat dit moment voor jou alleen zou afzwakken. Dat geloof ik niet. Jij was 15. Ik 24 toen ik mijn moeder verloor aan de dood. Zulke momenten vergeet je inderdaad nooit meer. Mogelijk dat je bepaalde details niet meer goed kunt herinneren, maar dat is een kwestie van lang genoeg bij stilstaan. Het geheugen is en blijft vertrouwd en o zo vreemd. Ik had een Kreidler, die is drie keer gestolen. Uiteindelijk reed ik weer rond op een fiets. Nooit meer mee gestopt. Over pitten gesproken.

    Geliked door 1 persoon

Laat een reactie achter op Huub Koch Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *