Goud kruipt in iepenkruinen,
eikels vallen als projectielen
fietsers op hun paden aan.
Regen striemt wangen,
opgejaagd;
zefier is zijn mildheid kwijt.
Een kind daagt onbekommerd uit,
schopt bladeren de lucht in.
Hij mengt zich in het spel.
Een wandelaar in trenchcoat
zet de kraag omhoog,
snuift krachtig
de zoete lucht
van rottend blad
stemt het gemoed vol leven.
Een vlaamse gaai raapt voorraad
voor de winter,
schichtig.
Hele vruchten van de eik
worden een voor een verstopt,
listig.
Broer ekster
en broer kauw
doen zich opzichtiger tegoed.
Zij roven,
vechtend
en met vleugels slaand,
de stuk gereden noten,
ontdaan van hun alpinopet,
onbeschermd
door de gescheurde schaal
blootgelegd in partjes
van het asfalt,
gespaakte wielen
van ploeterende pedaleurs
behendig ontwijkend.
De herfst rolt zich uit
in het gekortwiekte licht
van dynamisch natte luchten.




Ontdek meer van Stan Lenssen
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.
Een topgedicht
LikeGeliked door 1 persoon
Dank voor je aanmoediging!
LikeGeliked door 1 persoon