
Er staat een lange, overkapte dieplader in de wijk. Vlakbij, in de straat van de lage flats. Die met de platte daken en de garages eronder. Er hangt een geur omheen van chemie en bederf. Je kunt het door de hele buurt ruiken.
Rondom de wagen is een groot hek gezet, met een loket waar je moet betalen om binnen te mogen, als bij een kermisattractie. De zijkant van de laadruimte is opengeklapt. Er ligt een dier in van meer dan twintig meter. Een blauwe vinvis. Maar er is niets blauws aan te ontdekken; het dier is pikzwart, het lijkt wel ingesmeerd met pek.
Ze hebben hem opgezet. Hij zou zijn aangespoeld. Er steken stangen uit om hem te ondersteunen en om de staartvin omhoog te houden. De gigantische bek met baleinen staat open. Ja, daar past wel een Jonas in.
Om de walvis heen staan bordjes. Ze vertellen verhalen over de walvisjacht en geven uitleg over hoe bruikbaar deze dieren zijn. Van de baleinen zijn dameskorsetten en paraplu’s te maken, het vlees is lekker en gezond, de traan van de blubber brandt uitstekend in olielampen en wordt gebruikt in de margarine die ook bij ons op tafel staat.
De bordjes tonen mannen uit noordelijke provincies, die naar het ijzige zuidpoolgebied voeren. Maanden waren ze van huis. Ze waagden hun levens om ons land na de oorlog van grondstoffen te voorzien.
Op foto’s staan stoere hoofden, ruige baarden, omhoog gekrulde snorren, dikke truien, klompen op het dek, pikhaken, manshoge messen, bebloede overalls. Ik ril van de zwartwit plaatjes. Het gaat om strijd.
Het is nauwelijks voor te stellen dat die altijd door de enorme walvissen verloren werd. Toch was het zo. Ze waren kansloos tegen de harpoenkanonnen, die vanaf kleine schepen op ze werden afgeschoten en die granaten in hun levende lijven lieten ontploffen.
De doodstrijd van de dieren duurde uren. Als alle leven eruit was, werden ze op grote industrieschepen getrokken en met vlijmscherpe messen, zo groot als zeisen, van hun speklagen ontdaan. De stukken werden ter plekke in heet gestookte ketels gekookt tot traan.
Het ging om serieuze heldenmoed, zoveel wordt mij wel duidelijk. Eén foto springt er vrolijker uit. Het zijn waggelende pinguïns op een dek. Ze lieten zich meevoeren op de schepen, want er viel iets te halen.
In de afgezette straat wordt koopwaar aangeboden. Paraplu’s natuurlijk, en olie en blikken walvisvlees, maar er liggen ook boeken. Moby Dick zie ik liggen. Het is van een schrijver met Nederlandse wortels, staat erbij.
Bij het licht van de tuindeuren neem ik in kleermakerszit op het vloerkleed het boek over de giganten weer op mijn schoot. Het leert me van alles over de reuzen van de dierenwereld. Zo heet het ook. En het is zelf groot.
Dit is een andere wereld dan de mijne. Ik zie glimmende foto’s van onwaarschijnlijke beesten. Ik lees uitleg van wat een mens erover zou willen weten. Maar veel weten we ook nog niet, blijkt uit de tekst.
Eens zal ik in die wereld zijn. Eens, wanneer ik dierenarts ben in Australië of Afrika.
Ik blader naar het einde van het boek, want daar staat het dier waar ik vanmiddag zo dichtbij ben geweest. De blauwe vinvis, balaenoptera musculus, lees ik – het grootste levende wezen aller tijden. Dertig meter kan hij worden. Ons land jaagt er sinds een paar jaar niet meer op; zeshonderd, zo weinig nog maar leven er in de grote zeeën.
Ontdek meer van Stan Lenssen
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.
Interessant hoe je ons als lezers op het verkeerde been zet, Stan. Simpelweg door deze post te beginnen in de tegenwoordige tijd. Ik herken deze scenes uit mijn jeugd. Het naoorlogse leven. Historische verhalen die tot leven komen in manifestaties, die nog net niet behoren tot het genre ‘Jeugdland in Ahoy’. Onze verbeelding werd geprikkeld door boeken als ‘Arendsoog en Witte Veder’, ‘De luipaardmannen’, geschreven door Tom Moran. Ook de bisschuitbus gaf reden tot verbeelding bij het ontbijt. Op de mijne ziet de kijker een bont gezelschap van circusdieren die in een rondje paraderen. Een object dat mij ook doet herinneren aan jouw verhaal is de pot met zeezout op mijn huidige ontbijttafel. ‘La Baleine’, sinds 1934. Fijn zeezout dat Jodium bevat. Ik denk ook aan de strips over de ontdekkingsreizen van Kapitein Cook. Op de een of andere manier vond ik toen al de zogenaamde ‘wilden’ interessantere figuren dan de Europese zeeschuimers. Enfin, dank voor hoe deze post tal van herinneringen oproept.
LikeGeliked door 1 persoon
Dank voor je reactie Huub. Ja, La Baleine, de walvisjacht was snel zijn onschuld kwijt. De margarine en het zout op tafel herinnert er soms nog aan.
LikeLike