Column, Leeslengte kort, Verhaal

Overbodig

Kortgeleden werd ik 67. Traditiegetrouw resulteerde dat in een museumbezoek.

Ik ga er geen verslag van doen, maar ik herinner mij een artikel over een museumbezoek van een opgedoekt weblog. Van toen ik 62 werd. Dat was middenin coronatijd.

Onder de QR-code, die je bij mij niet hoeft te scannen, komt het nog een keer – opdat het niet verloren gaat.

Gisteren werd ik 62. Om van dat feit wat afleiding te vinden, brachten mijn vrouw en ik een bezoekje aan het Rijksmuseum. Dat hielp niet.

We hadden een expositie geboekt van zeventiende eeuwse barokkunst uit Rome, met schilderijen van Caravaggio en beeldhouwwerken van Bernini. Ik zag er veel leeftijdgenoten.

Een museum bezoeken tijdens corona is uitputtend. Ik betrap me erop vooral bezig te zijn met de routepijlen op de grond en met de veiligheidsaanwijzingen op de bordjes.

Ook valt het niet mee om op anderhalve meter afstand van elkaar met zijn allen Bernini’s marmeren slangenhoofd van Medusa te bekijken. Ik weet niet of je dat hoofd kent; je wordt er behoorlijk draaierig van.

Er moppert een vrouw luidruchtig op een man die volgens haar is voorgedrongen in een rij. Iedereen kijkt. Hij heeft, met al die open tussenruimte, gewoon niet in de gaten dat er een rij staat.

Normaal heb ik met zo’n man te doen; het eerste dat ik nu doe is schrikken en kijken naar de pijlen op de vloer en naar de persoon voor en achter mij, en mij schuldig voelen, want ik weet zeker dat ik ook niet goed sta. Toch is dat wel zo.

Ik wil maar zeggen, een tentoonstelling in coronatijd verzadigt het brein heel anders dan normaal.

Einde route. We hebben wel een kop thee verdiend vind ik, met misschien iets erbij. Over dit soort ideeën zijn wij altijd eensgezind, dus mijn vrouw en ik gaan op weg naar het museumcafé. Daar staan enkele mensen voor ons.

Lees verder
Standaard
Leeslengte lang, Verhaal

Extremiteiten

Een verhaal uit 2020 – coronatijd.


De belevingswereld in een kinderhoofd staat alleen karakteristieken als ‘lief’ en ‘gemeen’ toe, niets daartussenin. Het zijn twee woorden die je als je klein bent vaak gebruikt om een ander te typeren. Je drukt je dan nog niet uit in nuanceringen als ‘sympathiek’ en ‘venijnig’.

Misschien zijn kinderen daarom wel zo vatbaar voor de verhalen van Charles Dickens. Ik was dat in elk geval wel. De avonturen van Oliver Twist en Een kerstvertelling voelen stevig verbonden met mijn kinderjaren.

Dickens schreef over sombere thema’s en zijn werk zit vol maatschappijkritiek. Recent heb ik Zware tijden van hem gelezen, dat ik nog niet kende en waarin het treurige bestaan van fabrieksarbeiders in de jaren vijftig van de negentiende eeuw centraal staat.

Alle donkerte in Dickens’ werk grijpt op de een of andere magische manier een kinderhart niet droevig aan. Sterker, ik kon me aan Dickens’ verhalen verwarmen als aan een kachel, en nog steeds. Ik denk dat dat komt door zijn personages.

Lees verder
Standaard
Leeslengte lang, Verhaal

Klein leed

Op de lagere school heb ik een keer vreselijk moeten huilen. De aanleiding was nogal dom. Nou ja, dat denk je als je groot bent.

Ik weet niet meer in welke klas het was, ik weet alleen nog dat het bij een juffrouw was, niet bij een meester. Ze had ons verteld dat je in een zin een komma plaatst wanneer er bij het uitspreken even rust gehouden wordt.

Korte tijd later nam ze ons een dictee af. Stukje bij beetje las ze de zinnen voor. En braaf, achter ieder stukje en beetje, plaatste ik een komma.

Ik was er trots op dat ik het zo goed begrepen had en rekende op een acht of een negen. Maar toen we onze blaadjes na het nakijken terugkregen en ik het mijne opensloeg, voelde ik alle bloed uit mijn lichaam zakken.

Lees verder
Standaard
Dichtwerk, Leeslengte kort

Graffiti

Wie bepaalt hoe lang jij moet duren?
Wie bepaalt jouw schoonheid?
Wie bepaalt wat wijs is?

Geïmpregneerd met schimmel,
wasemt jouw huid
rozenwater en muskus.

Je ruilt je letters in
voor blaren en schrammen
en vindt het goed zo.

Want
behalve domheid
valt er niets te bevrezen.

Variatie op:

Standaard
Leeslengte kort, Verhaal

Wortelpijn

Tring-tring! Tring-tring!

Intimiderend bellend kwam hij aangereden op zijn rammelende oude fiets. Een lange, magere man, sjofele kleding, doorrookt gezicht en naar schatting drie maal de leeftijd van zijn wankele vervoermiddel – dik in de zeventig.

Hij maakte het ons heel duidelijk: dit was dan wel het voetpad, hij had er fietsend voorrang. Kennelijk bevonden wij ons op zijn domein en dat verleende hem bijzondere rechten. We sprongen dus opzij.

Ik was op stap met een groepje van vijf dames in mijn rol van gids voor het Van Eesteren Museum. Hier op de stoep van de Louis Couperusstraat in Slotermeer, met onze gezichten naar de duplexwoningen – in de jaren vijftig gebouwd door de architecten Tuijnman en Snellebrand – was ik mijn tourdeelneemsters aan het vertellen over de speciale kenmerken van die gestapelde woningen.

In bredere zin was ik ze in deze rondleiding aan het voorlichten over de opbouwperiode van na de Tweede Wereldoorlog, en over de ideeën en plannen waaruit de wijk Slotermeer in die periode was ontstaan als onderdeel van de Westelijke Tuinsteden in Amsterdam, het gebied dat nu meer bekend is onder de naam Nieuw-West.

In onze rug, schuin de straat over, had ik de H-school van architect Jan Leupen al in de peiling. In dezelfde tijd gebouwd, gedoopt Burgemeester Rendorpschool en toen bestemd voor het lagere onderwijs in de wijk. Tegenwoordig is het een gemeentelijk monument en in gebruik als een speciale school. Het zou zometeen aan bod komen.

Maar nu werd ik gestoord in mijn verhaal en het was onprettig. De oude man was boos, hij stelde zich vijandig op. Wat waren wij hier, in wat zijn buurt was, aan het kletsen? Waren wij een groepje ambtenaren die weer iets buiten de bewoners om waren aan het bedisselen?

Zo zag het er wel uit naar zijn oordeel, dat hij dan ook prompt uitsprak – en ook de door hemzelf opgeroepen spanning wat doorbrak, want het veroorzaakte gelach. Een hilariteit die hem stoorde, want hij begon zich met ons gesprek te bemoeien.

Ik maande dus de dames om niet te blijven staan, maar onze weg te vervolgen. Dat deden ze, aarzelend. Twee achterblijvers waagden het nog met de man in discussie te gaan. Op boze toon blies hij hen toe dat ze goed moesten beseffen dat het hier om revolutiebouw ging. Toen volgden ook zij. Gekheid om hem makend, gaven ze op.

In mijn ooghoek zag ik nog net dat de oude man een van de duplexwoningen binnenging. Hij woonde er, vermoedde ik, en misschien al wel decennialang. Misschien had hij er kinderen grootgebracht. Misschien had hij er een fijn leven geleid. Misschien was hij geworteld hier, op deze plek in de wijk.

Dan begreep ik hem. Want het mochten dan wel eenvoudige revolutiehuizen zijn, hetgeen dat ik het zijne vermoedde wordt hoogstwaarschijnlijk afgebroken. Dat was mij bekend. Dit stuk van de wijk valt de komende jaren ten prooi aan grootschalige stedelijke vernieuwing. De achterhaalde opbouwbuurt moeten eraan geloven.

Het is pijnlijk wanneer wortels worden doorgesneden. De boze bemoeienis van de oude man met onze tour wordt wat mij betreft dan ook met terugwerkende kracht in een mild bed van compassie opgevangen.

Standaard