Als ik zie hoe de leeuwerik blij
Bernard de Ventadour (rond 1200)
Omhoogvliegt naar het zonlicht
En als verdoofd zich laat vallen
Uit vreugde die zijn hart bevangt
Is het verdwijnen van de kuifleeuwerik uit Nederland een kwestie van beschaving?
Honderd jaar geleden was het beestje hier een algemene vogelsoort, dertig jaar geleden moest je moeite doen om hem te spotten, nu geldt hij bij ons als uitgestorven. De voornaamste oorzaak van zijn verdwijnen uit Nederland is het ontbreken van rommelige veldjes. Een beetje chaos, daar houdt hij van. Maar wij zijn de ruimte hier minutieus gaan ordenen.
Vanuit de lucht gezien, door mensenogen, ziet Nederland er fantastisch uit: een cultuurlandschap van strakke groene vlakken met ertussen rechthoekige mozaïeken van bebouwing, zilveren waterpartijen en mathematisch gedrapeerde slingers in zwart en grijs – wegen en stoepen. En jawel, hier en daar valt ook een grillig wild lijntje en een gerafeld vlekje op. Uiterst spaarzaam staan we dat toe. Natuurschoon voor onze weekendwandeling – om even alle beschaving te ontvluchten.
Geen stukje grond ligt hier lang braak. Nog voordat iets er op kan schieten en zich vestigen, wordt de ruwheid omgeploegd en aangeplant, of glad gewalst en volgebouwd. Getransformeerd in een akker, een plantsoen, een nieuwe wijk, een bedrijventerrein, of minstens gras erover. En na de kunstmatige constructie wordt het allemaal netjes bijgehouden. Wij houden ons landschap graag onder controle.
Onze kuifleeuwerik, ook vanuit het perspectief van boven, dacht er vermoedelijk steeds meer het zijne van: niet mijn idee van een thuisgevoel. Stilletjesaan is ie vertrokken.
Als kind in de jaren zestig heb ik het beestje goed gekend. Hij was klein en grijsbruin; een mus met kuif, in mijn kinderogen. Ik weet nog precies waar ik hem vaak tegenkwam. Dat was in Den Bosch-Zuid, de wijk waar ons gezin toen woonde. Aan de buitenste rand daarvan had je een groot water – de Zuiderplas – en natuurgebied de Pettelaar. Die zijn er nog, maar niet zo ruig als toen.
Toen was het daar een mengelmoes van poelen en zandverstuivingen. De boel lag braak. Het was het ongeregelde voorland van nieuwe woningen en kantoorgebouwen. Het barstte er van de knollenveldjes. Driekwart van het jaar stonden die vol hoog opgeschoten onkruid, en zoemden en krioelden er insecten. Je kon er geweldig spelen. Dat vond ook de kuifleeuwerik. Ik, mijn broertjes, zusjes en de andere kinderen uit de buurt zagen hem daar veelvuldig.



