De komende twee jaar gaat er 8,5 miljard euro naar de scholen en gemeentes om de kansenongelijkheid in het onderwijs te bestrijden. Het geld wordt beschikbaar gesteld in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs van het ministerie van OCW. De al jaren stijgende kansenongelijkheid in het onderwijs wordt als een van de grondoorzaken gezien van het groeien van de kansenongelijkheid in de Nederlandse samenleving als geheel. Vandaar. De coronapandemie en de documentaireserie Klassen hebben het probleem definitief op de kaart gezet. Nu wordt het eindelijk aangepakt. Maar zal deze zak geld werkelijk bijdragen aan het oplossen van de groeiende kloof tussen kansarm en kansrijk?
Het is een typische reflex van een op kortetermijnresultaten gerichte maatschappij om geld te sturen naar de delen van de boom waar de bladeren er slap bij hangen. Het kwijnen moet gestopt worden. Zo vlot mogelijk. Dat lijkt efficiënt en doelmatig, maar het kan ook zijn dat je bezig bent met het stutten van takken terwijl het echte probleem ondergronds te vinden is, in een ziek wortelstelsel. Ik ben bang dat we hier met zo’n situatie te maken hebben.
Regelmatig valt het me moeilijk te geloven dat we ooit leren de aarde duurzaam te delen. Op die momenten voelt mijn bestaan als dat van een Don Quichot, de Spaanse edelman uit de boeken van Cervantes van 1605 en 1615, die in het post-riddertijdperk zoveel ridderromans had gelezen dat zijn brein erdoor verschrompeld was.
Don Quichot meende een opdracht in al die verhalen herkend te hebben: een roep om de herrijzenis van het ridderschap, ter ondersteuning van de zwakken, het herstel van de vervagende deugdzaamheid en het verslaan van het voortdurend de kop opstekende onrecht.
Die roep – zo wist hij – was persoonlijk aan hem gericht. Dus Don Quichot hees zichzelf in het verweerde harnas van zijn voorvaderen, haalde de wetsteen langs een roestig zwaard, duikelde een antieke lans op, zadelde zijn schonkige rossinant en trok eropuit. We weten allemaal hoe dat resulteerde in een eerder lachwekkend dan heldhaftig ridderschap. Don Quichot was een goedbedoelende zot die zich stortte in een dolende en hopeloze strijd.
Misschien moet ook ik wat minder verhalen lezen.
Zoals dat van Philipp Blom in Het grote wereldtoneel:
Wat heb je aan de eeuwige profeten van de vooruitgang die met statistieken wapperen over de laagste kindersterfte ooit, de hoogste levensverwachting, zo weinig armoede en oorlog was er nog nooit, als die mooie dikke tak die ons zo’n fantastische zetel biedt intussen door onszelf wordt afgezaagd.
Of dat van Bruno Latour in Oog in oog met Gaia:
We kunnen niet meer onverschillig naar wolken kijken. We weten dat het voortaan deels aan ons ligt dat ze er zijn en dat het regent of de zon schijnt.
In 1492 werd het motto: verover de wereld! De ruimte werd groter en groter, we kregen steeds meer aarde. Sindsdien is het motto niet veranderd. Maar nu vernauwt de ruimte zich, de aarde krimpt en dreigt met opraken.
Het oude verhaal houdt geen rekening met onafwendbaar onheil. Het is zaak dat we daar iets op verzinnen, want de schade die op ons afkomt is rampzalig. Zij zal ons mentaal laten wankelen. We hebben een nieuwe definitie van toekomst nodig, willen we onszelf redden van de naderende volksdepressie. (Dus je kunt wel menen dat je genoeg gelezen hebt, je zult niet aan een volgend verhaal kunnen ontkomen.)
De noodzaak van een nieuwe toekomstdefinitie geldt overigens meer voor ons dan voor de beklagenswaardige mensenkinderen die over tien jaar geboren worden, in die toekomst. Zij worden ‘gered’ door het shifting baseline syndrome; zij zullen niet beter weten dan dat de aarde vijandig is, vol rampspoed en orkanen, zij zullen de natuur niet anders kennen dan in een verarmde staat. Zij zullen geen kolonisators zijn, geen kapitalisten, geen materialisten – hun lotsbestemming, door ons in gang gezet, schrijft ze iets anders voor. Wat zal hun verhaal zijn?
Don Quichots dolende ridderschap eindigde in een zesdaagse koorts, waarin hij van zijn waanzin werd verlost en stierf. Je zou die dood en genezing ook symbolisch kunnen opvatten: hij ontdeed zich van zijn strijdlust en leerde te berusten, waardoor weliswaar niet de wereld maar wel hij zelf gered werd. Dat raakt aan waar ik mee worstel: als redding utopisch wordt, is verzoening met het lot dan toegestaan?
Bronnen:
Parafrasering Philipp Blom komt uit Het grote wereldtoneel, De Bezige Bij, 2020, p. 52
Parafrasering Bruno Latour komt uit Oog in oog met Gaia, octavo, 2020, pp. 354-355
In 1992 las ik De grenzen voorbij van milieudeskundige Donella H. Meadows e.a. Het alarmerende boek droeg als ondertitel: Een wereldwijde catastrofe of een duurzame wereld. Het was het vervolg op het Rapport van de Club van Rome, dat exact twintig jaar daarvoor verschenen was. De wetenschap kondigde naderende rampspoed aan, maar in 1992 – laat staan in 1972 – maakten we ons weinig druk om een duurzame wereld.
Er volgden nog vele waarschuwingen. We deden niets.
Nu, anno 2021, zijn we de rampspoed aan het consumeren. Smeltende ijskappen, stijgende oceanen, hittegolven, droogtes, hoosbuien en orkanen. Ook in Nederland ontkomen we niet aan de ellende. De winters zijn gekrompen tot een stuiptrekking van een weekje vorst en in de zomers tikken we de veertig graden aan. Het zijn voorbodes van wat ons nog te wachten staat. Half liggend onder de zeespiegel, zijn we een makkelijke prooi. Amsterdam, Rotterdam, Den Haag – heel de Randstad is in gevaar.
Gedurende 2019 en 2020 sprak ik in het kader van de doorlopende actie Operatie Klimaat van Milieudefensie met willekeurige mensen op straat over de klimaatcrisis. Met tientallen vrijwilligers in het land hebben we in anderhalf jaar tijd meer dan vijfduizend van dergelijke klimaatgesprekken gevoerd. Meer dan negentig procent van onze gesprekspartners toonde zich ongerust tot zeer ongerust. Met die onrustgevoelens sloegen we de brug naar de politieke partijen. We hebben hen de zorgen van hun kiezers voorgelegd. We wilden ze wakker schudden.
En gelukkig, er werd bewogen – eindelijk óók bij de zo belangrijke grote middenpartijen. Met 17 maart in aantocht zorgde de kiezersdruk voor urgentie. In vrijwel alle partijprogramma’s heeft het klimaat een prominente plaats gekregen. Dat momentum moeten we vasthouden. In het nieuwe regeerakkoord moet het klimaat stevig verankerd zijn. Er is vijftig jaar te lang getalmd.
Er zijn ingrijpende maatregelen nodig. Ze zullen pijn doen. Zover hebben we het laten komen. De grote zorg is natuurlijk dat ideologische verschillen daadkracht blijven blokkeren. De vraag is daarom: zal het lukken om bij de formatieonderhandelingen de partijpolitiek opzij te zetten als het gaat over het klimaat? Dat is immers geen zaak van links of rechts, maar van iedereen. En van nu of nooit!
En toch … hoe zinvol is het om voorbij partijen te willen denken?