
Ik voel de trilling, tegelijkertijd galmt de klap. Klaarwakker ben ik, met mijn ogen nog dicht, rechtstreeks vanuit een diepe slaap.
Een fractie van een moment is het doodstil, een vacuüm, de dampkring die zijn adem inhoudt. Dan barst het gekrijs los. Duizenden vogels, totale paniek. Meeuwen, meerkoeten, ganzen, kraaien, alles wat zich luidkeels kan laten horen doet dat. Het is de doodsangst voor een verschijnsel dat onaards is.
Ik open mijn ogen richting de groene lichtcijfers van de wekker. Het is net na vijven.
Een tweede klap, weer die luchtverplaatsing. Via de betonconstructie, via de poten van het bed, langs de bedspiraal, door de matras heen baant zij zich een weg naar mij toe – naar binnen, naar mijn ingewanden. Ruiten trillen in hun sponningen.
Ik hoor mensen op de galerij. Gedempte stemmen zeggen iets, verder weg, in een taal die ik niet versta. Een belegen geur van sigaretten dringt de slaapkamer in door de kier van het openstaande raam. Vermoedelijk staat bij buurman T, die kettingrookt, de voordeur open.
De tweede klap leek iets minder heftig of was verder weg. Een derde volgt. Geen trilling meer. Het geweld verwijdert zich, het angstgekrijs niet.
Er zijn sirenes in aantocht. Ze stoppen als ze vlakbij zijn. Tussen Meer houdt ze tegen, denk ik. Die weg is opgebroken vanwege de trambaan die vernieuwd wordt. Geen idee hoe het nu verder gaat.
Er klinkt zenuwachtig gesmiespel buiten. Mijn brein fantaseert het beeld erbij van nieuwsgierige buurtbewoners in badjassen en pyjama’s. Opnieuw volgen er drie klappen, haast in hetzelfde ritme als zojuist. Opnieuw minder luid. Op meer afstand, concludeer ik.
Wat is dit? Criminele baldadigheid met zelfgemaakte donderbussen van het kaliber tankgranaat, verboden vuurwerk, bomaanslagen? Het knalt wel vaker in de wijk maar dit is artilleriegeschut.
Ik moet denken aan het college van de ochtend van de voorgaande dag. De docent toonde een paar minuten van een documentaire over Grozny, de Tsjetsjeense hoofdstad die in twee oorlogen totaal aan puin geschoten werd.
Ik zag beelden van een flat die vanuit een tank beschoten werd, maar die al zo kapot was dat het idioot was. Ik zag een oude vrouw schuifelen in een verlaten straat vol kraters, brokstukken, gruis en betonruïnes. Ik zag het rood van explosies in karkassen van wat ooit gebouwen waren, alsof de zon erin onderging.
Al die beelden waren gehuld in een mist van stof, een dystopie van grijstinten waarin alleen bloed en vuur nog kleur hadden. Ik werd in de les licht misselijk van zo veel zucht om stuk te maken. Het is ironisch, Grozny betekent verschrikkelijk.
In mijn bed komen die beelden terug. Wat, denk ik, doen deze klappen met de mensen in de wijk die een Grozny hebben meegemaakt? Ik weet dat ze hier zijn.
Nog meer sirenes volgen. Verderop nu. Net als weer een klap. Ik wacht op de andere twee en hoor nog steeds de vogels, hoewel minder. Zijn ze gevlucht?
Een paar uur later word ik wakker, onrustig. De klappen die ik nog verwachtte, heb ik niet meer meegemaakt. Van buiten klinkt het gesnater en gekwetter als vanouds. Er spelen kinderen en er wordt gewerkt aan de trambaan. Er start een mooie zomerdag in een Amsterdamse buitenwijk.
*
De klappen na de eerste waren geen explosies verder weg, het moeten kleinere springladingen zijn geweest. Al wekenlang ruik ik als ik vanaf het flatgebouw waar ik woon de hoek naar Tussen Meer omloop, de scherpe geur van de brand die er heeft gewoed. Drie kleine zaken zijn er voorlopig beroofd van hun nering. Ze zijn dichtgetimmerd. Grove spaanplaten verstoppen wat er is gebeurd.
Bijna … want bij de middelste winkelpui zijn boven en onder de barricadering sporen van zwartgeblakerd metselwerk te zien en er hangen resten van een gesmolten regenpijp. Links was een restaurant, rechts een kebabzaak, ertussenin een kiosk annex postkantoor. Dáár hing de geldautomaat.