Leeslengte kort, Verhaal

Metamorfose

Direct nadat ik wakker werd, ging ik poolshoogte nemen. Ik wilde weten hoe het ermee stond.

En daar, op de binnenzijde van de deurpost naar het balkon, naast een kleine, bespikkelde, groenige cocon, zag ik een betoverend wezen. Stil als een opgezet preparaat zat het er: het Groot Koolwitje.

Eronder, tussen het stof op de lichtgekleurde dorpel, kleefden dicht naast elkaar wat roestbruine spatjes. Opgedroogd vocht alsof het ingedroogd bloed was.

De vlinder hield zich onbeweeglijk. Ik kon haar goed bekijken. Haar vleugels waren gelig – niet wit. Misschien vochtig. Ze hield ze dichtgeklapt. Ik kon er een paar plooien in ontdekken.

Door het weefsel heen zag ik de schaduw van antraciete vleugeltippen. Ook de ronde vlekjes van dezelfde kleur, waarmee het dier ons zo nadrukkelijk onophoudelijk morsetekens seint in haar vlucht, schenen door de dichtgevouwen vleugels heen.

Het voorste deel van haar lijf was donker, de rest crème van kleur. Ze leek omgeven door een waas van poeder. Een teer wezen, zacht als room, mat glanzend als satijn.

In deze fase was ze zo dichtbij, zo aanraakbaar: haar transparante vleugels, haar facetogen, de reukantennes, de zes ranke poten waarmee ze zich ferm aan het gladde kunststof van het kozijn gehecht hield.

Lees verder
Standaard
Leeslengte kort, Verhaal

Schoonschrijven

‘Er wordt steeds minder met de hand geschreven.’

Met die radiomededeling werd ik vanochtend wakker.

‘En dat is jammer,’ vertelde de vrouw erbij, ‘het is het menselijke tempo.’

Het minder handschrijven wordt, zo meende zij, veroorzaakt door de haast die in de moderne mens gekropen is. Letters schrijven vraagt meer tijd dan letters typen en die extra tijd gunnen wij ons niet meer.

Het was een flits. Vervolgens ging de radio uit en moest ik de rest van haar verhaal missen. Maar ik voelde dat de luisteraar in het vervolgcommentaar kreeg uitgelegd dat we hier met een groot verlies te maken hebben, een teloorgang van scheppingslust en creatieve vermogens.

Mij kan in dit opzicht weinig worden verweten. Ik schrijf nog dagelijks met de hand, zoals deze regels in hun eerste vorm.

Mijn handschrift wordt soms vergeleken met dat van een dokter. Dat is een klacht en een compliment ineen: onontcijferbaar doch geoefend.

Lees verder
Standaard
Leeslengte kort, Verhaal

Een gebaar

Zomaar ineens kan de klas anders zijn.

Eén van de muppets (koosnaam voor een trio bejaarde mopperaars in onze groep) zal niet meer komen. Het is de ingetogene. Hij werd door mij het meest sympathiek gevonden.

Ik vernam het gisteren via mijn oorhoeken. Het kwam uit de mond van de luidruchtige. Hij vertelde het tegen een van mijn klasgenoten, een bank verderop.

‘Jullie zijn toch altijd met zijn drieën?’, had zij gevraagd.

‘… ongeneeslijk … woekering … niets meer aan te doen … zullen hem hier niet meer zien …’ – dergelijke fragmenten ving ik op.

Nummer drie, de cynische, stond er wat bedremmeld bij.

Nadat iedereen had plaatsgenomen en de les aanving, viel mij op dat tussen de twee van het duo dat nu resteerde een rugleuning was vrijgebleven.

Lagen daar op de zitting slechts hun jassen, of was dit bewuste symboliek?

Ik koos voor het laatste – een gebaar van vriendschap, gericht aan de voorgoed afwezige – en voelde het bij mij vanbinnen lichtjes gloeien.

Standaard
Column, Leeslengte kort, Verhaal

Twintig cent

Bij de ingang van de supermarkt zat een oude vrouw te bedelen. Haar mond was tandeloos, op een paar bruine stompjes na. Onder laagjes vettige, kleurloze kleding bolde een dik lichaam op.

Ze had plaatsgenomen op de bemorste stoeptegels naast een overvolle vuilnisbak, de opgezwollen benen vooruitgestoken, daartussenin een plastic bakje. Het glazen afdak van de winkelpui hield de vrouw nog net vrij van de neerdwarrelende miezer.

Ik betaal mijn boodschappen altijd per pin en had alleen een muntstuk van twintig cent op zak. Meer kon dat niet worden, maar het scheen me te gênant om haar daarmee af te schepen. Dus keek ik voor me en liep door, langs haar heen.

Bij de zelfscankassa kreeg ik wroeging. Ik nam mij voor om op de terugweg alsnog mijn muntstuk in haar bakje te deponeren, zonder me te schamen voor mijn noodgedwongen karigheid.

Maar de uitgang annex ingang naderend, kon ik nog net zien hoe een bewaker de vrouw met boze woorden wegjoeg. Een paar klanten stonden ernaar te kijken. Waren zij het met hem eens of juist niet? Ik kon het niet ontdekken.

Mijn hart ging tekeer in mijn borstkas. Was ik ter plekke geweest, dan had ik de bewaker willen toevoegen dat hij met zijn daadkracht binnen zijn vier muren had moeten blijven, want dat de stoep van iedereen is, publiek domein, waarover hij en zijn baas niets te zeggen hebben.

Ik had hem ook een paar vragen willen stellen: wat hij ervan vond dat Albert Heijn, onbezorgd en zonder een spoortje schroom, welbewust winkeldiefstal uitlokt en voor lief neemt met zijn zelfbedieningsbetaalsysteem; en hoe hem dat te rijmen leek met het buiten bij de voordeur weren van mensen die slechts om een aalmoes vragen.

Ik had hem willen vragen of hij niet ook vond dat het opportunistisch en hypocriet is om zich daar over de aanwezigheid van andere mensen zeggenschap toe te eigenen, louter en alleen omdat die mensen het bedrijf niet aanstaan, want zij passen niet binnen het marketingplaatje en zij passen niet bij de sfeer waarvan Albert Heijn meent dat die nodig is om de kooplust van betaalkrachtig publiek op te wekken.

Maar inmiddels was de bewaker in het pand verdwenen en sjokte de oude vrouw gelaten de stoep af, richting het zebrapad, om over te steken naar vermoedelijk een andere winkelstek. Ik was te laat.

Of toch niet?

Ik riep: ‘Mevrouw, mevrouw!’, haalde haar met een paar passen in en tikte op haar schouder. ‘Alstublieft’, zei ik, toen zij omkeek, en drukte het muntstuk van twintig cent in haar hand. Die voelde warm en mollig aan.

Standaard
Leeslengte kort, Verhaal

De diender

Het was twee graden onder nul en door de straten blies een venijnige oostenwind. Ik liep over Tussen Meer, de hoofdstraat van de buurt. Wanten aan, das om. Genietend van mijn dikke, teddyberenvacht gevoerde winterjack, want wanneer had ik dat nog nodig.

Knus geborgen, een tas om de linkerschouder en een in de rechterhand, was ik op weg voor een paar boodschappen. Halverwege viel mijn oog op een man in een politiepak. Op de hoek van een kruising stond hij er wat verloren bij. Hij was behangen met handboeien, een mobilofoon en een klein wapenarsenaal. Dit was echt.

Houdt de wacht, concludeerde ik, en mijn gedachten vlogen terug naar mijn diensttijd. Op je post, in de vrieskou. Alert wezen op wat er mogelijk kon gebeuren in de ijzige stilte van de nacht in en rond een kampement in de bossen.

Eén keer heb ik een spannend moment beleefd: een opgewonden everzwijn leek het op mij voorzien te hebben. Een boom werd mijn redding. Ik sprong erachter, weg uit de lijn van het aanstormende dier.

Op Tussen Meer komen geen everzwijnen voor. Het was er ook niet nachtelijk stil. Toch leek voor de agent iets gelijkaardigs te gelden als voor mijn wacht: alert wezen op wat er mogelijk kon misgaan in de haastige dagroutine van een drukke winkelstraat. Ik twijfelde er niet aan of hij had er de taak het bedreigend afwijkende te onderscheiden en er adequaat naar te handelen.

Lees verder
Standaard