Wanneer je ongevraagd over iemand schrijft die geen publieke figuur is, is het goed gebruik dat je die persoon onherkenbaar maakt. Als ik schrijf over een magere oude man die ik ontmoet heb in het winkelcentrum, zou het dus in werkelijkheid een gezette jonge vrouw in het park kunnen zijn geweest. Mijn verdraaiing van de waarheid beschermt hem.
Schrijven is voortdurend liegen, wetend dat dat nobel is.
Legitiem liegen is een prachtig voorrecht. Het is bevrijdend. Je kunt alles van iedereen spuien. Ik geniet het meest van dit voorrecht wanneer ik iemand bekritiseer wiens woorden mij niet aanstonden. Dat is pas wraak.
Gezet wordt mager, jong wordt oud, vrouw wordt man. Om te voorkomen dat je nu denkt te weten hoe je mijn personages naar hun oorsprong kunt herleiden, vertel ik erbij dat het morfen in werkelijkheid veel subtieler verloopt dan in het voorbeeld, en zich zelfs uitstrekt over de situatie of uitspraak die beschreven wordt. Je hebt dus niets aan deze kennis.
Een ruisende percussie van confetti dwarrelt op stoepen in alle tinten geel en goud. Laag licht strooit stralen uit het blauw door het hoge net van takken tot trillend mozaïek in straten.
Onder de kanten spitsbogen van haar kathedraal waarin licht en vorm maximaal verstrengelt, danst de natuur ten onder op de xylofone klanken van een knokendans.
Kraaien krassen, gierig plukkende genodigden. Tiptappend op de betonnen tegels voeren zij hun foxtrot op.
Zwart glanzend in het helle licht pikken zij de laatste restjes uit de schedel van de zomer, nu een beker van bederf op dit satansbal.
Op dit uur slaat de herfst uit een gouden kelk het leven achterover in een liturgie waarop de dood in duizend kleuren schijnt,
voor de storm het te pakken krijgt, voor de zwarte luchten uit, voor de kraaien winters walsen in het zwerk,
Maandagavond 8 oktober 2018, een kleine zaal in Amsterdam-Oost. De inrichting is minimaal: zandkleurige panelen aan de wanden, roomwitte tapijttegels op de vloer, geen meubels. Aan de straatkant reikt een glaswand van de vloer tot het plafond. Rijstpapieren schuifpanelen voorkomen dat van buiten te zien is wat zich binnen afspeelt. (Of is het andersom?)
In de ruimte is het schemerdonker. In een kleine nis, achterin, brandt een theelicht naast een boeddhabeeld. We zijn bijeen met veertien mensen; we zitten blootsvoets met gekruiste benen op zwarte kussens, in een carré. De ogen zijn gericht op een vrouw in kleding net zo donker als de kussens. Ze zit aan het hoofd van de carré.
De kleine zaal is een zendo, een ontmoetingsruimte waar zenbeoefenaars samenkomen om te mediteren en levensbeschouwelijke thema’s te bespreken. Ook wordt er lesgegeven in het zenboeddhistische gedachtegoed.
Sinds twee maanden is het de donker geklede vrouw die op deze avond lesgeeft. Ze heeft zojuist een stukje voorgelezen uit het boek Non-dualiteit in de praktijk van Rients Ritskes en Arthur Nieuwendijk. Ze herhaalt een paar woorden uit dat stukje: ‘… dat het menszijn een woordspel is …’
Het was de flard plastic in het hoge riet, al deels verzwolgen, die mij de macht van de natuur verried.
’s Mens blikveld van een korte horizon, hoe slim we menen dat we zijn, houdt ons, voor hoe het echt zit, dom.
Denkend dat wij erboven staan en de natuur eronder hebben, de clou volgt lang na ons vergaan.
Geordend uit wat chaos lijkt, zou kunst door ons verzonnen zijn, maar ga er maar van uit dat later blijkt:
het is niet dat iets de boel vervuilt omdat het komt uit mensenhanden – evenzogoed wordt het tot stof vergruisd; het is dat ook die flard uit de natuur verrijst, als wij deel is van de kringloop, terwijl ons niet gegund is eenzelfde lange levensreis.