Op dinsdagmiddag 4 mei heb ik mijn eerste prik gehad. AstraZeneca. Geen spoortje van bloedklonters, geen griepgevoel, zelfs geen spierpijn.
Aan het moment van mijn vaccinatie kleeft iets ironisch. Het was de dag van de dodenherdenking. Voor de tweede keer ging die niet door, althans niet in gezamenlijkheid. Anoniem en onpersoonlijk werden de kransen gelegd op al die plekken in Nederland waar het jaarlijkse eerbetoon aan hen die voor onze vrijheid vielen, plaatsvindt. Ik was er graag bij geweest, hier op de Dam. Sinds ik in de hoofdstad woon is dat een voor mij jaarlijks terugkerend ritueel geworden, maar het plein is al zestien maanden het domein van enkel de duiven.
We worden weer belaagd door een vijand, deze maal zonder militair machtsvertoon. Het is een microscopisch klein, stekelig bolletje, waarvan we niet eens weten of het levende materie is. In al zijn unheimische onzichtbaarheid sluit het ons op in onze huizen, brandmerkt het ons met mondkapjes en verbiedt het ons elkaar genegenheid te tonen.
‘Dit is de grootste crisis sinds de Tweede Wereldoorlog.’ ‘Er werken mensen aan het front’, ‘er vallen slachtoffers’ en ‘er staan helden op’. We zijn opnieuw in een vrijheidsstrijd verwikkeld – onze politieke leiders zinspelen er graag op.
Ik ben in elk geval bewapend, ik kan de strijd met Covid-19 aan. Maar is het werkelijk weer oorlog?
De vijand
Oorlogsretoriek is altijd propagandapraat. Het narratief is dat het virus ons van buitenaf is overkomen. Maar wie kritisch is fronst hier de wenkbrauwen. Want is deze vrijheidsstrijd niet gewoon de terugslag van de eigen gecreëerde werkelijkheid? Wijst alles er niet op dat wij de pandemie over onszelf hebben afgeroepen; door onze afbraak van biodiversiteit, onze voorkeur voor monoculturen, onze intensieve landbouw en bio-industrie, onze globale logistieke netwerken, door ons liberaal-kapitalisme?
Het is lastig toe te geven; het liberaal-kapitalistische systeem doet niet aan zelfreflectie, het wentelt schade af als externaliteiten – ellende die zich buiten zijn invloedssfeer voordoet. Zo worden systeemrepercussies automatisch een ‘vijand van over de grens’. Bij zo’n vijand kunnen wij zonder gewetensnood geloven dat we overvallen zijn en mag het systeem zich gemandateerd voelen ons oorlogsmaatregelen op te leggen. We zijn immers slachtoffer van een boosaardige belager. Maar zeg eens eerlijk, berooft het unheimische onzichtbare bolletje ons van onze vrijheid? De mondkapjes, de avondklok, het knuffelverbod – het is allemaal niet door het bolletje bedacht.
Dat bolletje, waarvan – nogmaals – wij niet eens weten of het levend is, kennen wij bijna menselijke eigenschappen toe. In het tweede virusvoorjaar, dat van 2021, verscheen het boek Pandemocratie van socioloog-filosoof Willem Schinkel. Hij vertelt hoe al vroeg, ten tijde van Louis Pasteur (1822-1895), ziektekiemen gezien werden als vijand – ‘als pathogene agenten, als machtige indringers die de gezondheid van mens en dier ondermijnen’ (p. 135).
Maar toen er in het post-Pasteurtijdperk meer duidelijkheid ontstond over virussen en we ze konden zien en bestuderen, kwam er ook aandacht voor de ecologische context van deze microben. Dat was vooral het werk van microbiologen als Sergej Winogradsky (1856-1953) en Lynn Margulis (1938-2011). Zij lieten onder andere zien hoe virussen zorgen voor de vorming van nieuwe organismen, via de symbiose van bestaande organismen (pp. 140-141). Virussen werden erkend als onderdeel van het ecologische vlechtwerk, hun evolutionaire rol werd blootgelegd, ze werken mee aan het scheppen van nieuw leven.
Wij mogen onszelf antropomorfisme verwijten want de natuur functioneert niet volgens een vijand-begrip. Dat is niets anders dan een gemakzuchtig menselijk construct. Als we met aandacht kijken naar deze ‘vijand’, hem werkelijk proberen te begrijpen en doorgronden, worden we verrast door zijn intenties. Misschien vinden we die bevreemdend en zijn ze voor ons moeilijk te vatten, maar menselijk zijn ze zeker niet, noch vijandig.
De echte vijand kan gevonden worden op de plekken waar het vlechtwerk wordt stukgemaakt. Daar komen we ons systeem tegen – als vijand van zichzelf. Het creëert infrastructuren die virussen loslaten uit hun habitat, zodat ze automatisch gaan woekeren. En nu moeten virussen met harde hand bevochten worden? Het systeem schiet hier dezelfde fout in als het doet bij zijn waardering van insecten. Ook die behandelt het als vijanden die verdelgd moeten worden. En kijk eens wat een verarming dat teweegbrengt, en hoe het onze leefwereld vergiftigt.
Volgzame verslaafden
In de begindagen van de coronacrisis was ik positief gestemd over de afloop. Dit kon een breekpunt worden met al het oude waarin we ons vergist hadden. De signalen waren ernaar.
We bleken ons tempo terug te kunnen schroeven. We werden aardiger voor elkaar, minder gestresst en begripvoller. De luxewinkels gingen dicht en we verbaasden ons erover dat het leven toch best prettig bleef. Van de weeromstuit lasten we een ouderwetse voorjaarsopruiming in en stelden vast hoe aangenaam licht de dagen voelden met minder materiële ballast. En we vierden vakantie in eigen land en wisten dat te appreciëren. We werden verrast door de schoonheid dicht bij huis; hoe hadden we daar al die tijd blind voor kunnen zijn?
In die mooie maanden maart, april en mei van 2020 werd het vlieg-, weg- en waterverkeer minder, de luchten blauwer, de straten stiller en de grachten schoner. Dat heerlijke ‘op slot gaan’ van allerlei vanzelfsprekendheden, waarvan we de noodzaak kort daarvoor nog onbetwistbaar achtten, veroorzaakte warme, nostalgische gevoelens, alsof we terug waren in de jaren zestig. We kregen oog voor de fuik die we ongemerkt om ons heen gesponnen hadden – ‘het lot’ had hem voor ons stuk geknipt, en nu konden we weer ademhalen. Ergens in ons diepe binnenste leek het inzicht in te dalen dat we jarenlang waren geknecht.
We zagen het helder in die beginmaanden: de vrijheid die we ons voorgehouden hadden, de vrijheid die we jaarlijks zeggen te vieren, had helemaal niets meer weg van vrijheid. Jazeker, we leefden in een hoorn des overvloeds waaruit we voor een habbekrats konden kopen wat we wilden, maar die voordeligheid werd zwaar belast met een opgejaagd leven – lopend aan de leiband van multinationals, ongrijpbare syndicaten die ons zwakke vlees dankbaar manipuleerden als onderdeel van hun verdienmodel.
We leidden een leven dat ons geen ruimte liet voor enige diepgang en dat ons egoïstisch maakte, want het was gebaseerd op louter materiële waarden. We waren in een wereld beland waarin onze politieke leiders ons steeds meer als kooplustige instrumenten waren gaan beschouwen, in dienst van de almaar uitdijende vermogens van een bezittende klasse die, vanwege een of ander schimmig, onbetwistbaar belang, alle bescherming verdiende. We waren geen mensen meer maar volgzame verslaafden, in een systeem dat we ons hadden laten verkopen als vrijheid.
We waren er volop ingetuind en nu hadden we het in de gaten.
Het coronapaspoort
Het einde van de pandemie komt in zicht. Nu ben ik bang voor waar de berichten om mij heen op wijzen: ons landsbestuur koerst weer aan op ‘het oude’. Het herstel van economische groei gaat boven al het andere. De klimaatopwarming is niet meer belangrijk, noch de overbelaste en uitgeklede zorg, de groeiende sociaaleconomische ongelijkheid, de afkalvende kwaliteit van het onderwijs, de vluchtelingen die wij dagelijks, bij ons volle bewustzijn, in de Middellandse Zee laten verdrinken, en al die andere problemen die endemisch zijn voor het systeem.
Ik hoor weinig meer over voornemens tot hervorming, of over geleerde lessen. Nee, de vakantietijd komt eraan. We moeten weer het vliegtuig in; de boel moet weer gaan draaien. Zo snel mogelijk! De grootste zorg van het moment is of het systeem op tijd een coronapaspoort krijgt opgetuigd. Wat een zet – een paspoort als symbool voor vrijheid, waarmee je gaan en staan kunt waar je wilt, zodat we gaan geloven dat vrijheid werkelijk daarom draait. Het systeem heeft altijd al talent voor marketing gehad.

En bijna niemand protesteert. Na zestien maanden zijn we murw gebeukt; de oorlogsretoriek is effectief geweest. We zijn succesvol teruggedrongen in de slaafse modus, teruggeplaatst in de waan van de wedloop. Altijd al is ons ingeprent dat we niets liever willen dan daaraan meedoen. Hier geldt immers de TINA-wet: het There Is No Alternative dat Margaret Thatcher in de jaren tachtig bindend annonceerde. En we zijn geneigd het te geloven.
Maar vergis je niet, er is altijd een alternatief. Het gaat hier niet om onze vrijheid, het gaat erom dat het systeem te lucratief is voor een kleine groep om er iets aan te veranderen. De groep die als een schimmel met netwerkdraden is ingevlochten in de politiek – de rijkste 1%. Bij die rijkste 1% speelt zich via financialisering en speculatie een wonderbaarlijke geldaccumulatie af; via ondoorzichtige kanalen vloeit daar al jarenlang onze economische groei naartoe. Uiteraard moet dat in stand blijven.
Dat is wat er geworden is van onze voorspoed. De gemiddelde burger wordt er nauwelijks wijzer van. Al drie decennia ziet hij geen groei van zijn reële loonzakje. Wel moet hij steeds harder werken onder steeds slaafser omstandigheden om dat loonzakje gevuld te krijgen.
De economie is van en voor de 1%, zoals wijlen David Graeber (1961-2020) vaststelde. Hij was een gerespecteerd antropoloog, sociaal activist en boegbeeld van de Occupy-beweging. Hij schreef onder meer een uitdagend boek over de ontwikkeling van schuld, waarin hij in maatschappelijk-historische zin de relatie tussen krediet en macht uitspint: Schuld, de eerste 5000 jaar (2012).
Op naar een nepvrijheid
Laat het systeem zo doorgaan en het zal niet bij een eenmalige overval blijven. We zullen steeds regelmatiger met virussen geconfronteerd worden. Sinds de recente geschiedenis van epidemieën van onder meer vogelgriep, SARS, varkensgriep en ebola, is er een aanzienlijke groei van wetenschappelijke publicaties waarin gewaarschuwd wordt voor nieuwe virusuitbraken (Schinkel, p. 125). Als we die blijven beschouwen als individuele problemen die ons noodlottig overkomen, rollen we van het ene in het andere ‘oorlogsconflict’.
En telkens zullen we meer van onze vrijheid verliezen, want de maatregelen die we nemen, hebben de neiging voor een residueel deel te beklijven. Want oorlogsdenken leidt tot crisisaanpak, en het gevaar van crisisaanpak is dat het de standaardaanpak wordt. Die tekenen zijn er, ook bij de coronapandemie. Deskundigen waarschuwen nu al herhaaldelijk voor in stand blijvende maatregelen.
In De Groene Amsterdammer van 13 mei 2021 lees ik bijvoorbeeld dat Wim Voermans, hoogleraar staats- en bestuursrecht aan de Universiteit Leiden, op tv de waarschuwingskreet liet horen dat we in een situatie terechtgekomen zijn waarin ‘sluipenderwijs’ een verlenging wordt voorgesteld van noodmaatregelen. Aanleiding was het wetsvoorstel van minister Hugo de Jonge om testbewijzen tijdelijk in te zetten bij de toegang van activiteiten. Volgens Voermans is dit voorstel een ‘wagonnetje’ dat gekoppeld is aan de coronawet, een wet die op het punt staat om af te lopen. Het gaat dus om een vermomde verlenging van die wet. En het is al eerder voorgekomen, vertelt Voermans, ook met de mondkapjesplicht en de avondklok (artikel: ’Ik blijf net zo lang tot ik nat ben’, Roos Menkhorst).
Jelle van Buuren, onderzoeker aan de Universiteit Leiden en gepromoveerd op complotdenken in Nederland, zegt in hetzelfde artikel in De Groene dat je verschrikkelijk goed moet nadenken wanneer er op politiek niveau maar telkens wordt gepraat over het coronapaspoort of de testsamenleving. Je wilt niet onder de druk van de crisis van alles invoeren om er tien jaar later achter te komen dat je iets hebt opengezet dat je helemaal niet wenst.
In permanente strijd
“Het is ronduit pijnlijk hoe vaak met name de vrije, liberale samenleving de oorlog aan een vijand denkt te moeten verklaren. Critici van het liberaal-kapitalisme hebben daar al vele malen op gewezen.”
Dit schrijft filosoof en voormalig Denker des Vaderlands René ten Bos in zijn boek De coronastorm (2020, p. 132).
Als we alle problemen die het systeem over ons afroept – onze externaliteiten – de oorlog verklaren, wanneer stopt de oorlog dan eigenlijk?
René ten Bos maakt ons erop attent dat bijvoorbeeld de war on drugs en de war on terror nog steeds aan de gang zijn. Niemand weet wanneer die slagen beëindigd zullen zijn. Moet de vijand, drugs of terreur, dan volledig zijn geëlimineerd? ‘Hoe moeten we dergelijke vragen beantwoorden in het geval van de oorlog tegen het coronavirus?’, vraagt hij zich af (p. 137).
Dat wordt nog wel een dingetje met al die Covid-varianten die gestadig opduiken, die agressiever en bestendiger zijn en waarvan het hoogst onzeker is of de vaccins ertegen zullen beschermen. Er doemt een toekomstbeeld op waarin we permanent in oorlog zijn en onze vrijheid nooit meer zullen vieren – waarbij overigens 1% de middelen heeft om zich aan dat scenario te onttrekken, er onderwijl goed aan verdienend.
De avondklokrellen
23 januari 2021. De avondklok gaat in. Een week lang komt het op veel plekken in Nederland tot gewelddadige rellen. In Eindhoven ging bij het 18 Septemberplein een auto in vlammen op, sneuvelden winkelruiten en moest het ex- en interieur van het pas vernieuwde Centraal Station eraan geloven. Schade: 670.000 euro. In Urk werd de politie bekogeld met stenen en werd een GGD-testlocatie opengebroken. Die stond even later in lichterlaaie. In Rotterdam werden winkels geplunderd, brandjes gesticht en werd er gevochten met de politie.
Ook hier waar ik woon, in Amsterdam-Osdorp, kwam het op een nacht tot een confrontatie met relschoppers. Ik zag vanuit mijn flat het vuurwerk de lucht in spuiten in de winkelstraat Tussen Meer, ik hoorde enorme knallen, ik rook kruitlucht. Tegelijkertijd arriveerde vanaf de doorgaande weg een colonne donkerblauwe busjes van de mobiele eenheid. De boel werd ingesloten en er was luid geschreeuw – misschien werd er een charge uitgevoerd, ik kon het niet zien vanuit mijn positie. Toen ik de volgende middag door Tussen Meer liep was de rotzooi al opgeruimd, maar de stille getuigen waren er nog: kapotte winkelruiten, provisorisch met glasplaten dichtgekit; een gemeentelijke vuilnisbak, half losgerukt tussen de stoeptegels; winkelgevels vol wild gespoten, onleesbare graffiti.
Politieke leiders reageerden woest op het geweld. Burgemeester Jorritsma van Eindhoven had het over een burgeroorlog en verklaarde dat hij elke eurocent zou opeisen bij de vandalen die zijn stad aan diggelen hadden geslagen. VVD-minister Grapperhaus spuwde zijn makkelijk gebruikte ‘schandalig’ en ‘misdadig’ weer eens op, beloofde schadeclaims, strafbladen en harde handhaving, en sprak over opruiers op sociale media die waren ‘gepakt’ en er niet mee weg zouden komen. En voor premier Rutte was het duidelijk dat ‘elk normaal mens alleen met afschuw kennis kon nemen’ van wat er gebeurd was.
Als ik ze nog eens overkijk, zie ik in die reacties weinig ruimte voor zelfreflectie. Ze komen op me over als de kortzichtige woorden van systeemadepten die niet willen tornen aan de status quo. Hun reflex om de relschoppers direct te isoleren van de ‘keurige burger’ door ze weg te zetten als criminelen, verraadt waar ze van overtuigd zijn: wij hebben geen probleem hier, er is slechts sprake van een stelletje kwaadwillende onaangepasten.
Het was geen verrassing dat er ruiten en auto’s sneuvelden en winkels werden belaagd bij het ingaan van de avondklok. Ik vond de nachtelijke rellen beangstigend en natuurlijk zijn de vernielingen en plunderingen te veroordelen, maar ik kan wel iets begrijpen van de aandrang die de relschoppers voelden. Ze merken al jaren dat hun rechten worden uitgehold, maar het systeem ziet ze niet staan en hoort ze niet. Het eist hun volgzaamheid en voert de druk op ze op, zonder dat er wat voor terugkomt. Het is niet vreemd dat bij het ontbreken van wederkerigheid en handelingsperspectief de stoppen op een gegeven moment doorslaan.
In naam van de vrijheid worden veel mensen in hun vrijheid beperkt. Mensen voelen de vernederende paradox van het liberaal-kapitalisme haarfijn aan. De relschoppers zijn de kanarie in de kolenmijn. Het zou verstandig zijn hun emoties serieus te nemen. Ze zijn een signaal dat de grenzen zijn bereikt en dat het systeem aan een totale revisie toe is.