Twee mannen liggen spartelend op de grond. Een van de twee is groot en gespierd. Hij draagt een sweater met logo-opdruk van een bedrijf. De andere is mager en ziet er sjofel uit. Met alle macht probeert hij los te komen uit de houdgreep waarin hij gevangen zit.
De sterke man ziet wit van woede. ‘Bel de politie!’, briest hij naar omstanders. ‘Ik heb niks gedaan’, kermt de ander.
Het is olie op het vuur. Zijn belager slaat volledig door. Hij haakt zijn rechterarm om de nek van zijn slachtoffer en trekt diens hoofd achterover. Het komt omhoog alsof hij een bal uit een buis perst.
‘Vuile dief!’
De schriele stakker stoot gegorgel uit. Een oude vrouw met hoofddoek en een gekleurde man schieten naar voren uit het opstootje dat zich rond de vechtpartij gevormd heeft. ‘Rustig, rustig,’ manen zij de grote toe, ‘het is een mens, maak geen ongeluk.’
De krachtpatser verslapt zijn greep wat, maar blijft de ander in de klem houden. ‘Hij steelt gereedschap!’, roept hij half tegen zijn slachtoffer, half tegen het publiek. Hij lijkt er niet gerust op dat iedereen voldoende snapt wat er precies aan de hand is, of ze wel zien dat hij in zijn recht staat.
Waar blijven de sirenes, denk ik. Naast mij staat een knul met een mobiel te filmen. Ik vraag hem of hij de politie heeft gebeld. Hij niet alleen, ook anderen, krijg ik te horen.
Het wordt steeds drukker. Wat voeg ik hier toe?
Ik wandel verder, het tafereel latend voor wat het is. Ik orden de verwarring in mijn hoofd. Ik zie opnieuw hoe ik het pandjeshuis passeerde precies op het moment dat pandjesbaas en dief zich ineen geknoopt naar buiten worstelden. Er was stampij en drukte op de stoep, geschreeuw. Mensen schrokken en sprongen opzij.
Dan, plotseling, aan mijn linkerkant, vliegt er iets voorbij. Ik wordt door iets geraakt, ik voel de wind en ik herken een schicht. Waar blijft de andere, de atleet? Ik kijk om. Verderop zie ik hem, gebukt, met zijn handen op zijn knieën, blazend. Hij is te traag, te uitgeput. Hij kijkt een mager lijf na dat hem alsnog tuk heeft. Fluks zigzaggend lost het op in het publiek.
Pas dan hoor ik sirenes. Nog ver weg, te ver. De sloeber heeft het gered.