Essay, Leeslengte lang

De pen als penseel

Een twijfelachtige stellingname over taal.

Maandagavond 8 oktober 2018, een kleine zaal in Amsterdam-Oost. De inrichting is minimaal: zandkleurige panelen aan de wanden, roomwitte tapijttegels op de vloer, geen meubels. Aan de straatkant reikt een glaswand van de vloer tot het plafond. Rijstpapieren schuifpanelen voorkomen dat van buiten te zien is wat zich binnen afspeelt. (Of is het andersom?)

In de ruimte is het schemerdonker. In een kleine nis, achterin, brandt een theelicht naast een boeddhabeeld. We zijn bijeen met veertien mensen; we zitten blootsvoets met gekruiste benen op zwarte kussens, in een carré. De ogen zijn gericht op een vrouw in kleding net zo donker als de kussens. Ze zit aan het hoofd van de carré.

De kleine zaal is een zendo, een ontmoetingsruimte waar zenbeoefenaars samenkomen om te mediteren en levensbeschouwelijke thema’s te bespreken. Ook wordt er lesgegeven in het zenboeddhistische gedachtegoed.

Sinds twee maanden is het de donker geklede vrouw die op deze avond lesgeeft. Ze heeft zojuist een stukje voorgelezen uit het boek Non-dualiteit in de praktijk van Rients Ritskes en Arthur Nieuwendijk. Ze herhaalt een paar woorden uit dat stukje: ‘… dat het menszijn een woordspel is …’

Lees verder
Standaard
Essay, Gedachte, Leeslengte kort

The Fountainhead

Een zeker weten van onmenselijke proporties – dat is waar architect Howard Roark, protagonist uit The Fountainhead van Ayn Rand (1943), mee behept is. In juli las ik de Nederlandse vertaling, De eeuwige bron (1975, 2018, Uitgeverij Luitingh-Sijthoff BV, Amsterdam).

Roark twijfelt niet aan zijn creaties. Zij zijn het goede en het schone; dat is zijn diepste overtuiging. Die enorme zekerheid maakt hem sterk en onkwetsbaar. Wat zijn integriteit ten aanzien van zijn creatieve ideeën aangaat, is hij onbuigzaam. Hij doet geen druppel water bij de wijn voor zijn opdrachtgevers, wat de gevolgen voor hem persoonlijk ook zijn.

En die gevolgen gaan ver. Hij raakt aan lager wal en in diskrediet, en wordt publiekelijk gehoond. Het deert hem in geen enkel opzicht. Hij wordt er niet door geïntimideerd; hij bouwt namelijk niet voor anderen, hij bouwt vanwege het bouwen zelf, om uitdrukking te geven aan een ideaalbeeld dat afwijkt van de gangbare conventies.

Als je dieper leest en Ayn Rands bedoelingen probeert te doorgronden, dan wordt duidelijk dat Roarks integriteit niet stopt bij trouw blijven aan zijn creatieve ideeën. Het gaat hem eerder nog om het geloof dat hij in zichzelf heeft. Hij wil zijn overtuigingen niet verloochenen noch bijstellen. Zou hij dat doen dan zou hij verraad plegen aan zichzelf. En hij zou het altijd weten want hij beseft dat het, juist omdat het om hemzelf gaat, onmogelijk is van het verraad geen kennis te hebben.

Roark bedankt ervoor om met die wetenschap door het leven te moeten – hij weigert die pijn, die de meeste mensen al te goed kennen, te dragen. Ayn Rand schetst in Roark een heroïsche persoon, passend in haar filosofische denkbeelden. Roark is haar ideaalbeeld van een mens.

Roark is de onkwetsbare, de held – de enige die niet lijdt in The Fountainhead. Alle anderen doen dat wel. Zij komen allemaal op een punt waarop zij geconfronteerd worden met de gevolgen van hun toegeeflijkheid aan de wereld, een toegeeflijkheid die leidt tot zelfverraad.

Allemaal, op één personage na. Dat is schrijver-demagoog Ellsworth Toohey. Ook hij staat pal voor zijn idealen, zij het dat in hem niet het goede en het schone wortelt. Hij verbeeldt Roarks antipode, de collectivist. Roark is de individualist.

Toohey fungeert tevens – daar raakte ik al lezende steeds meer van overtuigd – als personificatie van het Sovjetsocialisme, dat Ayn Rand verafschuwde; zo toonde zich in haar ogen het ultieme kwaad aan de wereld. Zij rekent er in The Fountainhead op geraffineerde wijze mee af.

Ayn Rand werd in 1905 geboren in Sint Petersburg in een apothekersgezin. Ze maakte de onderdrukking van de bourgeoisie door de bolsjewieken mee. Toen zij in 1925 een familiebezoek mocht afleggen in de Verenigde Staten, keerde zij niet terug naar de Sovjet-Unie maar werd Amerikaanse. De VS beschouwde zij als het prototype van een natie die haar onderdanen in volkomen vrijheid liet leven.

Zij vond er de plek waar zij haar filosofie van het individualisme kon uitwerken tot het Objectivisme. Haar denkbeelden zouden herkenbaar terugkomen in hoe de Amerikaanse samenleving zich in de twintigste eeuw ontwikkelde.

Standaard
Essay, Leeslengte lang

Minimalist uit 1817

Dit waren de maten van het eerste tiny house ter wereld: drie meter breed, vier en een halve meter lang en twee en een halve meter hoog. Het bestaat niet meer. In krap honderdvijftig jaar is het weggegeten door de tanden van de tijd. Toch is het niet vergeten. Er staan nu negen stompe granieten zuilen op de plek waar het kleine huis zich bevond. En even verderop, bij een grote parkeerplaats, is een replica neergezet die jaarlijks wordt bezocht door duizenden toeristen.

Met hun luxeauto’s, hun picknickmanden, hun koelboxen en hun bolle buiken in oversized T-shirts komen ze hiernaartoe om zich even deelgenoot te wanen van de minimalistische wereld van de Amerikaanse natuurvorser, schrijver en filosoof Henry David Thoreau (1817-1862). Want die was het die hier in een eenvoudige hut woonde, van 1845 tot 1847, aan het kleine meer Walden Pond, een paar kilometer verwijderd van zijn eigenlijke woonplaats Concord in de Noord-Amerikaanse staat Massachusetts.

Thoreau voelde zich gelukkig aan het in de negentiende eeuw nog stille natuurmeer. Hij heeft daar ontroerend over geschreven in het beroemde Walden. Misschien hopen de duizenden bezoekers die hier jaarlijks naartoe komen een stukje van Thoreau’s geluk te ervaren. De kans dat dat gebeurt is echter klein. Daarvoor zijn zowel de plek als zijzelf te zeer aangetast door het tijdperk van de hyperconsumptie.

Het geluk is wel enigszins met het kleine meer zelf. Want ondanks dat Walden Pond een toeristische attractie is geworden, is het grotendeels gespaard gebleven van ontsierende hotels en andere bebouwing op zijn oevers. Het water zelf en de bossen in de omgeving hebben aan het einde van de twintigste eeuw een beschermde status gekregen. Dat is met name te danken aan de inspanningen van Don Henley, leadzanger van de Eagles. Hij wierp zich in de jaren negentig op als een mecenas voor het gebied. Hij stak er miljoenen dollars in om wat er toen nog over was van zijn oorspronkelijke luister, zo goed mogelijk te conserveren.

Henry David Thoreau wordt wel betiteld als de eerste milieuactivist. Maar in Walden kom ik geen Thoreau tegen die de barricaden beklimt om het milieu in bescherming te nemen. Ik kom er wel een Thoreau tegen die zich opwerpt als een verdediger van het eenvoudige leven. Walden lezend, blijkt dat Thoreau eerder een minimalist was dan een activist en daarin – op het moralistische af – een voorbeeld wilde zijn.

Lees verder
Standaard
Essay, Leeslengte lang

Utopia

Ik kijk naar het schilderij Het nieuwe Moskou van Joeri Pimenov (1937). Erg schokkend ziet het tafereel er op het eerste gezicht niet uit. Een jonge vrouw achter het stuur van een open auto. Ze rijdt het uitgaansleven in van een bruisende, wereldse stad. Haar voorkomen wekt de indruk dat ze welgesteld is. Haar cabriolet, haar verzorgde kapsel, de kleding die ze draagt, alles aan haar straalt geld uit. Heel het straatbeeld doet dat. Luxe auto’s verplaatsen zich breeduit door het stadsverkeer, goed geklede vrouwen en mannen bevolken de stoepen, iedereen lijkt op stap. Hier heerst welvaart, hier kan men zich de luxe van het restaurant en de schouwburg permitteren.

Het is een filmisch tafereel dat zich, aan de auto’s te zien, in de jaren dertig afspeelt. Vanuit een verhoogde positie ben ik toeschouwer. Ik kijk over de vrouw heen een brede, drukke straat in. De voorgrond wordt beheerst door warme gele en rode tinten. Langzaam vervagen die naar het grijs van de gebouwen in de verte. Mijn blik wordt de diepte in getrokken. De straat verdwijnt linksom in een flauwe bocht tussen de hoge gebouwen. Het beeld heeft iets van een affiche waarin een toneelstuk of speelfilm wordt aangekondigd. Ik krijg het gevoel alsof ik, meerijdend met de jonge vrouw, beland in de optimistische wereld van de reclame.

Maar meteen brengt het schilderij mij ook aan het twijfelen over dat optimisme. De kolossale grijze torens die achterin het beeld oprijzen in massief beton – ze lijken nog in aanbouw – maken zich breed in een dreigende houding, alsof ze zeggen willen: ‘Wacht maar, dit zullen nog donkere tijden blijken.’ Bovendien valt het mij op dat de lucht grauw is en dat het wegdek eruit ziet alsof het zojuist geregend heeft. Desalniettemin rijdt de vrouw met een open dak en wemelt het van de voetgangers. Het tafereel roept ambivalente gevoelens op. Het lijkt zo onbekommerd en toch krijg ik het idee dat zich hier iets heftigs afspeelt. En dat klopt …

Lees verder
Standaard
Essay, Leeslengte lang, Opinie

Onvermogen

Ik was een jaar of zes en vroeg de juffrouw in de klas hoe het zat met de uitlaatgassen van de auto’s. Was het niet erg dat we die viezigheid de lucht in bliezen?

‘Dat lossen de bomen en de planten op, zij maken de lucht weer schoon’ – ik tuinde erin als kind.

Dit was, pak ‘m beet, 55 jaar geleden. Over het klimaat maakte de wereld zich geen zorgen.

Het is goed mogelijk dat mijn juffrouw van toen nog leeft. Dan is zij nu vast een lieve, wijze oma. Wat zou zij zeggen als ik haar die vraag vandaag de dag opnieuw stelde? Zou haar antwoord nu net zo onbekommerd zijn?

De reactie van mijn juffrouw paste naadloos in het sentiment van haar tijd. De westerling was in het derde kwart van de twintigste eeuw, ruwweg vóór de eerste oliecrisis, hoopvol gestemd. Alles was mogelijk en alles werd beter. Waarom zou je dan al te kritisch zijn? Natuurlijk zag zij ook wel dat ik in mijn kinderlijke oprechtheid aan iets raakte dat volwassenen voor het gemak negeerden, maar voordat mijn zorg echt een probleem kon worden was er allang een oplossing, dat was zeker. Ze vertelde mij liever een naïef sprookje dan op lastige materie in te gaan.

Het ging ons goed hier in het Westen. Dat daarvoor sluipenderwijs een rekening werd opgemaakt wisten we best, maar die mocht het plezier niet verpesten. Lang hebben we daarom alle dissonanties die er waren en die ons als tekenen aan de wand waarschuwden, weg gesust. Te lang. Dissonant waren niet alleen de vieze uitlaatgassen, dissonant waren ook de vluchtelingen, de kindslaven, de plasticsoep, de olierampen, de verwoestijning, enzovoort. Het is maar een kleine greep uit een tragische lijst van wat het Westen niet storen mocht.

Maar in plaats van eerlijk tegen elkaar te zijn en de rekening te lezen, bleven we elkaar wijsmaken dat alles goed ging. De sprookjes stapelden zich op en de problemen ook. En nu de wereld om ons piept en kraakt als een sleetse langspeelplaat die niet in staat is nog langer vrolijke muziek te laten horen, schrikken we wakker uit de droom en merken we dat ons hoopvolle gemoed heeft plaatsgemaakt voor een ander sentiment: angst.

Lees verder
Standaard