
Het is bevrijdingsdag en de zon schijnt als om het feest luister bij te zetten.
Vanuit mijn werkkamer heb ik uitzicht op de balkons van de flat die honderd meter verderop staat. Ze hebben een glazen balustrade, dus ik kan precies zien wat zich op de betonnen vloeren afpeelt.
Op een ervan is een loungebank geïnstalleerd; op een ander veegt een man, onder een wit petje en in een rood T-shirt, de lentesneeuw bij elkaar.
Ook bij ons, op tien hoog, lag het deze week vol met iepenzaad. Heerlijke voorjaarstekenen waar de halsbandparkieten zich ongans aan kunnen eten.
Bij een derde balkon hangt de Nederlandse vlag uit. Een particulier eerbetoon aan het vrijheidsfeest, dat in onbruik lijkt te raken.
Het verwarmt mijn lijf dat een enkeling erin volhardt. Tegelijkertijd moet ik bekennen dat de vlaggenstokhouder ook bij ons een vacant gat aan de balkongevel blijft.
Ik zie een andere man in een oranje T-shirt en een blauwe broek zijn sigaretje roken op de elfde.
Alle kleuren – rood, wit, blauw en oranje – zijn nu compleet. De plaatsen in de zon worden voorbereid of zijn al ingenomen. Hiertegenover kan de dag gevierd worden.
Eenvoudige mensen die zich zullen laven aan een mooie voorjaarsdag. Het simpele feit dat dat kan en dat daar zo weinig middelen voor nodig zijn, is een unicum in de geschiedenis en we vergeten het te makkelijk.
Een dak boven het hoofd, een balkon in de lentezon, een modernistisch doorzon-flatgebouw dat hygiëne en beschutting biedt – een thuis dat warm en veilig voelt.
En beneden staan de iepen, als stille getuigen. Ze zijn vruchtbaar zwaar van gevleugeld zaad, dat al dagenlang als confetti in de wijk ronddwarrelt op de thermiek die de prille voorjaarswarmte tussen de hoge flats genereert.
Zo eenvoudig, zo uniek, zo’n enorm cadeau in de menselijke historie. Zo zeldzaam, zo kwetsbaar.
Dat is de vrijheid die we vieren, deze dag.








