Column, Gedachte, Leeslengte kort

Ertussenuit gepiept

Gisteren werd er even over gesproken. Henny Vrienten is er dit voorjaar ‘tussenuit gepiept’. Zijn lied Het gaat niet over was opgenomen in het programma. Meer dan alleen als een zomergeluid passend in de Dienst zonder god, mochten we dat interpreteren als een eerbetoon aan hem.

Het gaat wel over. Doodgaan is de derde grote daad die een mens kan stellen in zijn leven. ‘Kan’ omdat het ook de tweede zijn kan. De eerste is geboren worden, de optionele middelste is nieuw leven verwekken.

‘Ertussenuit gepiept.’ De daad van doodgaan is te ingrijpend voor grote woorden. Henny Vrienten is een stukje van mijn jonge jaren. Toen ik in april over de radio hoorde van zijn sterven, gebruikte ik dezelfde woorden. Zo ook toen mijn vader stierf, en een zus. Alsof er iets vrolijks had plaatsgevonden, om de grote daad te bagatelliseren.

Het zijn woorden die vooral zeggen: ik bescherm nu mijzelf tegen zware balken die drukken op mijn gemoed. Balken die zo zwaar zijn omdat zij een stellage moeten vormen die iets dragen moet dat ondraaglijk is.

‘Ertussenuit gepiept’ is geen symptoom van een taboe. Het is een sympathiek gebaar naar die wie er niet meer is. We doen even alsof dat nog niet zo is, niet definitief. We doen even alsof we met ons hoofd om de hoek kunnen roepen: ‘Kom er nog even bij!’

We sluiten nog niet definitief de kring, maar houden een plaatsje vrij.

Het is ons spel met de dode. We zouden zo graag horen hoe het aan de andere zijde is: ‘Kom en vertel het ons, nu het zo kort geleden is en je nog in de buurt moet zijn.’

Niet uit nieuwsgierigheid, eerder uit wanhoop. Als er een kans is om nog een hand te schudden, een kus te geven, elkaar te omarmen, elkaar in de ogen te zien en iets oprechts te zeggen, dan is het deze.

Want nu voelen we de warmte nog, en ruiken de geur van de ander. Zodra die zijn afgekoeld en vervlogen, is de stoel onherroepelijk uit de kring geschoven.

Standaard
Gedachte, Leeslengte kort

Ruimte

21 juni. De dag van de zonnewende. De start van de zomer.

Het was vannacht de kortste nacht.

Of was dat gisteren? Of is het morgen?

Het wisselt. Rondom deze dagen.

Mensen spreken er iets over af, maar niemand weet het zeker; het zijn de zon en de aarde die erover gaan.

Mijn neusvleugels zijn schraal van twee dagen intensief snuiten. Ik voel me beter, er weer bovenop. Dat is een vreemde sensatie. Het doet aan als een schoon, nieuw begin. Een heldere dag na veel regen die alle stof en vuiligheid heeft weggespoeld – zoiets.

Mijn spieren zijn nog wat slap en tegelijkertijd stijf. Trillerig en onzeker, dát zijn de woorden. Het zijn de spieren van een kind dat juist heeft ontdekt dat het kan lopen en nu vooral oefenen moet. Zodat het soepel gaat bewegen en het lichaam automatisch en accuraat wordt, en zich trefzeker gaat kwijten van zijn taak.

Het is ontluisterend hoe weinig er voor nodig is om in fysieke staat af te zakken. Een verkoudheidsvirus dat een dagje rondwaart in je lijf is genoeg om de boel zodanig te ondermijnen dat je het idee krijgt – achteraf – dat je meedogenloos bent leeg geschraapt.

Dat is de minkant.

De pluskant is het besef van een totale zuivering, een complete ontslakking. Een hergeboorte. Een fris, nieuw begin waarop is afgerekend met alle oude zooi en er weer eindeloos veel ruimte is. Zoiets als de start van een veelbelovend seizoen, laten we zeggen de zomer.

Vanavond ga ik naar de Dienst zonder god in de Rode Hoed. Inderdaad, om de seizoenswisseling te vieren. Om nog even naar het oude om te zien en vooral ook de verwachtingen in te luiden, om in een mis zonder heiligheid stil te staan bij wat mij beroert, zonder dat Hij zich ermee bemoeit.

Maar eerst zal ik schrijven. Nu zij is ontstaan, wil ik de ruimte benutten.

Standaard
Gedachte, Leeslengte kort

Tweede zondag in mei

Het sneeuwt al meerdere dagen aaneen in Amsterdam. Vandaag lijkt het af te nemen.

Het is geen nastuip van de winter, het zijn de fameuze iepen. Zij lossen massaal hun zaadjes.

In maart en april zijn die gevormd, gerijpt en gedroogd aan de bomen. Je kon dat goed zien gebeuren.

Nu is het mei, en vederlicht verpakt in hun propellervliesjes dwarrelen zij mee op de thermiek, tot honderden meters ver weg van de moederboom.

Het zijn er extreem veel dit jaar, miljarden vermoed ik. Een mastjaar.

Lentesneeuw, een explosie van vruchtbaarheid en schoonheid, een cadeau aan alle moeders.

Standaard