‘Als de bom valt wacht dan tot de schokgolf over is en de hitte en het helle licht voorbij zijn. Kom dan je tank uit en borstel zorgvuldig, met de bezem die bij het materieel hoort, van boven naar onderen de fall-out van alle delen. Zet je gasmasker op of bind een natte zakdoek voor ter bescherming tegen de inademing van radioactieve deeltjes.’
Zo ongeveer stond het in het Handboek soldaat. Ik kan het niet checken, ik heb het niet meer. Misschien maar goed ook; het was dienstgeheim. Dat stond er voorop in vermanende kapitalen.
De boodschap van het Handboek was duidelijk: volgde je nauwgezet de genoemde instructies op, dan had je de beste kansen, dan was er geen reden om je grote zorgen te maken. Ik meen dat de uitleg, voor een goed begrip, zelfs vergezeld ging van getekende illustraties.
Zo is het als ik het mij herinner, en de herinneringen zijn onbetrouwbaar oud; ik was lichting tweeëntachtig-één. Ik was overigens opgeroepen voor de artillerie. Die hadden geen tanks, die hadden geschut: krachtige houwitsers die over de linies heen konden schieten, tientallen kilometers ver – van Amsterdam naar Utrecht, zonder probleem. Van ons werd verwacht dat wij de wijsheid hadden om voor het woord ‘tank’ iets anders in te vullen.
Vóór mijn diensttijd had ik in mijn naïviteit de geschutten altijd voor tanks aangezien. Van het type dikbuikig megalomaan. Dat was een foute inschatting, een belediging aan het adres van het onderdeel waar ik terecht kwam, een belediging ook van dat andere onderdeel, waar de tanks toe behoorden: de cavalerie. Ik kon er niet mee zitten en nog steeds niet.
Ik was op nog een ander vlak naïef: ik had er geen idee van dat de munitie die tientallen kilometers verderop neerkwam – over de eigen frontsoldaten heen – van kernkoppen kon worden voorzien. Dat maakt de instructies die ik zo braaf uit het Handboek soldaat leerde extra wrang. Ze konden weleens moeten worden opgevolgd door de jongens van de vijand, geraakt door een beschieting waar ik persoonlijk de hand in had gehad.
Als ik terugga naar die herinnering aan het Handboek soldaat, dan kan ik niet anders concluderen dan dat de schrijver van dat stuk – over hoe je tegen een nucleaire aanval te beschermen – een opmerkelijk cynische aard moet hebben gehad. Alsof je inmiddels niet allang geroosterd was in je tank of in je geschut.
Ik kon alleen maar denken, dat lezende, dat ik mazzel had. Ik werd opgeleid tot waarnemer, ik was een goede rekenaar. Het was een voorportaal voor een nooit behaalde officiersrang, maar dat komt verderop.
Lees verder
