Als twaalfjarig jochie had ik een terrarium. Er kroop van alles in rond: een koppeltje vuursalamanders, moerasschildpadjes, een muurhagedis, een pad. Het stond bij ons thuis in de erker van de woonkamer, op de vensterbank, daar waar de zon er ’s ochtends bij kon.
Ik had mijn best gedaan het op een stukje bos te laten lijken. Met kleine varens, mos, kruipplantjes, turf, kurkschors en brokjes lavasteen. Ik vond dat ik in mijn opzet was geslaagd. Dat was ik natuurlijk niet; het was te klein, te volgepropt, te bevolkt.

Een aquarium heb ik ook gehad, en goudhamsters en een Griekse landschildpad. Die laatste wandelde regelmatig rond in onze tuin. Ik was dol op dieren en dol op de natuur. Dat ben ik nog.
Ons gezin trok er op de zondagen vaak op uit. Wij woonden in Den Bosch. Je zat zo in de zandverstuivingen van de Drunense Duinen, aan de waterplas De IJzeren Man in de bossen van Vught, of op de heide bij Berlicum.
We fietsten ernaartoe, twee ouders met hun negen kinderen. Voor de veiligheid in twee ploegen. Los van elkaar, twee kleine stoeten, twee kloeken met hun kuikens. We ontmoetten elkaar op een zorgvuldig afgesproken plek. Het was eind jaren zestig, begin zeventig, mobiele telefoons bestonden niet.
Soms ging één ploeg met de auto. De eerste die mijn vader had was een Volkswagen kever, tweedehands aangeschaft. Met wat puzzelen pasten een bestuurder en vijf kinderen daar prima in. Van de kleinsten kon er altijd een in de kattenbak en desnoods twee. Die kattenbak zat tussen de achterbank en de luchtgekoelde motor achterin. Veiligheidsgordels ontbraken.
Als we er een hele dag van maakten namen we aanmaaklimonade mee, met boterhammen en thermoskannen thee en koffie. Plus drop, een grote zak. Bij andere keverbezitters – de auto was razend populair bij de middenklasse van Nederland – kon proviand mee in de kattenbak. Omdat die bij ons doorgaans bezet was, borgen wij de mondvoorraad op in de neus. Mijn vader kon er lang mee bezig zijn om alles daar zorgvuldig vast te zetten.
Als de zon scheen was het heet in die kever. Dan gingen alle raampjes open en lieten we de wind rond onze oren klapperen. Zo tuften we de natuur tegemoet. Later werden de auto’s groter – ik herinner me een bordeauxrode Vauxhall Viva en daarna een luxere, in lichtblauw metallic. Sedans, nog steeds tweedehands, en simpel tweedeurs.
In die tijd kwam er ook een hond in het gezin, een kleine, zwart-wit gevlekte bastaard. Daar was lang over gedelibereerd. Een hond hadden we eerder eens gehad, een zwarte koningspoedel. Doesjka heette ze. Ik was te klein om mij haar echt te kunnen herinneren. Het moet een trouw dier zijn geweest. Mijn vader verkondigde graag de anekdote dat ze eens de huisarts aangevallen had. Die was langsgekomen om een van de kinderen te prikken. Toen hij klaarstond met de injectiespuit zou Doesjka hem onverhoeds grommend in zijn bil gebeten hebben. Na dat incident werd ze bij doktersbezoek voortaan opgesloten in de keuken.
Mijn moeder heeft veel verdriet gehad toen Doesjka stierf. De herinnering bleef verschillende jaren te pijnlijk om opnieuw aan een hond te denken. Uiteindelijk kwam die er dus toch. De kleine bastaard kreeg dezelfde naam als de koningspoedel – een postuum eerbetoon.
Met de hond groeide het aantal leden van het gezin nog een laatste keer. Ook wij kinderen groeiden. In de grotere Viva’s bleef het daardoor inschikken en heet. Weer draaiden we de raampjes open. Doesjka nummer twee – altijd op de achterbank bij het opeengepakte rijtje kinderen – had de gewoonte om, zodra de zwengeltjes in beweging kwamen, op de meest rechtse of linkse kinderschoot te springen, haar voorpoten op de rugleuning van de passagiers- of bestuurdersstoel te planten en haar kop boven het dalende glas van het verkozen voorportier-raampje naar buiten te wurmen om haar lange haren en hangoren te laten föhnen door de tegenwind.
We kochten nooit iets te snacken onderweg. Niet dat wij daarnaar verlangden, wij waren perfect tevreden met de mondvoorraad in de kofferbak.
Maar op een dag veranderde er iets. Dat moet zijn geweest in de tijd van de eerste Vauxhall, toen mijn vaders loopbaan goed op stoom kwam. Voortaan werd er nu en dan bij thuiskomst getrakteerd op frietjes. Die haalden we bij onze bakker Huibers, een paar straten van ons huis verwijderd. Die man voelde de tijdgeest goed aan. Aan de achterkant van zijn zaak had hij een luik gemaakt waar ijs en gefrituurde snacks konden worden afgehaald – een gouden greep.
Het zag er allemaal zonnig uit in die jaren. De mensen in Nederland maakten carrière. De gezinnen werden kleiner – een enkel gezin daargelaten – en de auto’s groter. In de huizen kwam een wasmachine, een ijskast en een zwart-wit tv. De zaterdag werd een vrije dag en steeds meer families gingen in de zomermaanden een paar weken weg. Met de eigen auto of met de trein togen ze op vakantie naar Frankrijk, Spanje, Duitsland of Oostenrijk.
Wij niet. Met zo’n grote club de grens over vonden mijn ouders een slecht idee. Het zal ook te kostbaar zijn geweest. Ik kan me niet herinneren dat wij als kinderen daarmee zaten. Nederland bood genoeg vertier. Wij maakten dagtochten. We gingen de natuur in, zoals op de zondagen. En als het echt heet was, werd er gezwommen in een of andere plas. Of – luxueus – in het moderne buitenbad in het dorp Sint Michielsgestel. Dat lag op fietsafstand van waar wij woonden. Ook waren we elke zomer wel een keer te vinden in de Efteling en later in het safaripark Beekse Bergen, dat openging in 1968.
In 1969 kwam de voordelige NS-tienertoerkaart. Vanaf je twaalfde kon je nu ’s zomers dagenlang voor één bedrag onbeperkt treinen door het land. Dat was voor ons gezin een doorbraak. De oudsten mochten voortaan zelf op pad. Ik hoorde daarbij. Onversaagd kruiste ik met broers en zussen alle provincies door. We ontdekten Nederland. We konden ons voortaan meten met de volwassenen. We voelden dat we groot werden.
Het land was gelukkig en trots. De beelden van de armoede van de jaren dertig en de ellende van de Tweede Wereldoorlog vervaagden. Die beelden kenden de leden van de jongste generatie natuurlijk niet. Maar hun ouders des te beter. En zij wisten het: het land was er weer bovenop!
Ik heb eens gelezen dat de jaren zestig in ons deel van de wereld een optimum aan welvaart boden. Als we op dat niveau pas op de plaats hadden gemaakt en ons toenmalige welvaartspeil toegankelijk was geworden voor de hele wereld – dus óók voor al die anderen die toen nog niet zo ver waren –, dan had onze planeet dat nu probleemloos kunnen dragen.
Niet alleen ons land, het héle Westen was in de jaren zestig gelukkig en trots. Helaas wisten we onze voorspoed niet te vertalen naar tevreden zijn met wat je hebt en je grenzen kennen. In plaats daarvan hebben wij sindsdien van de aarde genomen wat we konden.
In 1970 had ik het druk met mijn terrarium. Dat is vijftig jaar geleden, heel wat op een mensenleven. De rimpels die ik zie op mijn gezicht doen me denken aan mijn vader. Mijn haar trekt terug langs precies dezelfde lijnen als bij hem en is inmiddels net zo grijs als het zijne in mijn herinnering is.
Vijftig jaar is nog minder dan een fractie van een oogwenk voor Moeder Aarde. Ze bestaat 4,5 miljard jaar en heeft er nog zo’n 5 miljard te gaan. In de afgelopen vijftig jaar heeft zij veel leven los moeten laten. In een flits is ook zij ouder geworden.
Mijn terrariumdieren van toen hebben het in hun natuurlijke habitat van nu extreem moeilijk. Het Living Planet Report 2020 meldt dat de populaties zoogdieren, vissen, vogels, reptielen en amfibieën sinds 1970 met meer dan twee derde zijn afgenomen.
Stel je eens voor dat je de laatst levende van een populatie bent, hoe moet je je dan voelen? Zoek je dan nog een partner? Ben je dan bang? Ben je eenzaam in zo’n staat van totaal alleen zijn? Kan dat, of heb je voor eenzaamheid juist het besef van het bestaan van een sociale groep nodig? Op wie richt je je communicatie nog, voor wie zijn je geursporen, je geluiden? Ruik je je soortgenoten nog? Leef je op herinneringen?
In de tijd van mijn leven is er door toedoen van mensenhanden, ook die van mij, veel flora en fauna verdwenen. Zijn wij daarmee een vijand van de aarde? Het lijkt me een te verheffende vraag.
Misschien is een van de grootste uitdagingen van deze tijd dat wij met andere ogen leren kijken naar onze relatie met de planeet. Wij houden vast aan een beeld van autonome poppetjes op een stevige bol die de hunne is, maar onze werkelijke staat is hachelijk. De bol is een fragiele korst – een flinterdun laagje, een eierschaal – met binnenin borrelend, gloeiendheet magma. De zandige buitenkant, het sediment waar wij zelf uit geboren zijn, is het domein waarop wij balanceren. Daaromheen ligt een iele dampkring. Die mogen we gebruiken om ons levensgas uit te putten. Tegelijk is hij alle beschutting tegen het vijandige vacuüm daarbuiten.
Wij zijn kwetsbaar en afhankelijk. Wij zijn niet óp de aarde, wij zijn ván de aarde. De moleculen in ons lichaam maakten eerder deel uit van een rots, een meer, een boom, een ander dier. Binnenin ons huizen andere wezens, biljoenen bacteriën die daar een biotoop vinden om te leven en daarmee ons het leven mogelijk maken.
Niet anders dan de vuursalamander zijn wij het weefsel van de aarde – via het voedsel dat we innemen, het water dat we drinken, de mest die we uitscheiden en de lucht die we in- en uitademen. De aarde vloeit door ons heen zolang we leven, we lossen op in de aarde als we sterven. Onze moederplaneet bepaalt dat wij er zijn, wie wij zijn en dat wij handelen.
Het woord ‘terrarium’ is afgeleid van ‘terra’ – aarde. Mijn terrarium was een poging om de aarde te repliceren om haar in mijn hand te kunnen nemen. Het was de droom van een kind dat de connectie met zijn oorsprong zocht. Ik zou nu nooit meer dieren in een bak kunnen houden. Het is volstrekt onzinnig om de aarde na te willen bootsen als je de aarde zelf al bent.
Misschien is dit wel het meest doorwrochte artikel uit deze reeks. Het neemt mij als lezer mee door een hele lange reeks van ontwikkelingen en zet me af bij het heden. Wellicht dat het feit dat ik veel van de ontwikkelingen die je beschrijft ook persoonlijk heb meegemaakt – in ieder geval in dezelfde tijdsspanne, zij het een andere plek of plaats – veel van de herkenning oproept die ik ervaar. Je spreekt dus niet alleen over jezelf, maar impliciet ook over mij. Zodoende dat deze geschiedenis zoveel herkenning oproept. Aldus mij aanspreekt en ook andere lezers.
Ik was net nog even op je oude ‘officiele’ website. Ik begrijp dat die binnenkort tot het verleden behoort. Heb je geen behoefte om alle postings die daar op staan ook naar deze plek te verhuizen? Het zou zonde zijn als zoveel pareltjes in het grote niets verdwijnen, terwijl het ook anders kan. Maar misschien heb je een voorkeur voor ‘de helaasheid der dingen’. Hartelijke groeten van Huub.
LikeGeliked door 1 persoon
Hi Huub,
Je bent de eerste reageerder op de nieuwe site. Dat is een feestje waard🥳 (Hopelijk komt ie door, ’t altijd maar de vraag bij die emojis.)
De blogs uit de oude site heb ik allemaal ook op mij pc. Er gaat niets verloren, behalve helaas de reacties – ook daar zaten pareltjes bij. Hopelijk gaan die zich opnieuw vormen. De oude blogs ga ik op mijn gemak bekijken. Een aantal ervan zul je nog tegenkomen in de toekomst. Misschien zal ik in ieder geval dan jouw pareltjes weer in herinnering roepen. Dank in ieder geval voor deze eerste. ‘T was wat, die tienertoer …
LikeGeliked door 1 persoon
Als je de oude posts exporteert (als xml-bestand) en dan weer importeert in je huidige site krijg je er ook de reacties bij ingelezen. Je kunt de posts dan ook weer op ‘concept’ zetten. Dan kun je later zelf bepalen welke verhalen – al of niet met reacties – je alsnog beschikbaar wilt stellen. Want inderdaad, als ze weg zijn dan zijn ze toch ook echt weg. Lijkt mij jammer.
Inderdaad… de tienertoer… en al die andere verschijnselen uit die tijd. Wie kent ze nog? Thumbs up!
LikeGeliked door 1 persoon
Veel dank voor deze mooie tip Huub. Ik heb alle berichten nu geëxporteerd. Dat voelt beter inderdaad. Kan ik altijd nog zien hoe ik ermee omga. In ieder geval is er niets verloren nu, ook geen reacties. Wie weet, schuilt er nog een toekomstig schrijfproject in …
LikeGeliked door 1 persoon