
‘Au!’, roept de jonge vrouw die voor mij is, en meteen daarna klinkt uit het hokje: ‘Sorry, het was de schrik.’
Priklocatie GGD, Amsterdam Nieuw-West, vrijdag na Pasen drie uur ’s middags. Ik ben aan de beurt. Mouw omhoog, prik, pleister erop, en het is gedaan.
‘Welke was het deze keer?’
‘Pfizer’, antwoordt de arts.
Heel druk is het niet. Hij neemt tijd voor een korte uitleg over de verschillende vaccins voordat hij mij vriendelijk doorloodst naar de wachtruimte: ‘Even een kwartiertje zitten, kijken of u zich goed voelt.’
Een beetje rommelig opgesteld staan daar twee groepen stoeltjes, rood en geel. Ik neem op een gele plaats. Schuin naast mij zit een Chinees uitziend oud vrouwtje, recht voor haar een rollator binnen handbereik. In het mandje daarvan ligt een roze tas. Ze pelt ietwat bibberig maar behoedzaam een banaan half af en neemt een hap.
‘Wat een vrolijke stoeltjes’, merk ik op.
‘Geel nog vanwege Pasen’, zegt ze, en ze grinnikt.
Ik grinnik mee om haar gevatheid. Ze oogt als een eigengereid mensje, oud genoeg om zich door helemaal niets meer van de wijs te laten brengen. Ze draagt een vuurrode broek, een vuurrood fleece jasje en een vuurrode baseballpet. Lekker tegendraads is ze in de gele groep gaan zitten. Onder de pet komt een spierwitte dunne vlecht tevoorschijn.
We raken in gesprek. Ze is 82, studeerde toen ze jong was geneeskunde in China, kwam naar Nederland en kreeg hier een dochter. Ik hoor het allemaal aan in telegramstijl; de Nederlandse taal vindt ze na al die jaren nog steeds moeilijk.
Opeens wijst ze op haar linkeroog.
‘Staar. Operatie was vier weken, volgende week controle.’
Ik vertel haar hoe toevallig dat is, want voor mij geldt precies hetzelfde. Of ze blij is dat ze dat nog heeft laten doen op zo’n hoge leeftijd.
‘Heel blij, alles nu weer scherp. Dochter was tegen. Te gevaarlijk. Ik weet beter, vroeger oogoperatie heel gevoelig, tegenwoordig heel goed.’
‘Één ding jammer,’ zegt ze, ‘kan pas over paar weken nieuwe bril.’
Dan laat ik haar mijn budget-leesbril zien en vertel dat dít toch wel kan alvast, voor de kleine lettertjes …
Weer die grinnik. Haar wijsvinger gaat omhoog en zwaait vermanend: ‘Nee, nee!’
De banaan, waar na die ene hap niet meer in is gebeten, wordt zorgvuldig op het plankje van de rollator gelegd, het vruchtvlees netjes op een flapje van de schil. Ze buigt zich eroverheen, naar de roze tas in het mandje en begint daarin te rommelen.
En dan opeens: ‘Aha!’
Triomfantelijk tovert ze een enorme loep de lucht in. We moeten er allebei vreselijk om lachen.
Mijn kwartier is om, het hare vast al veel langer. Ik neem afscheid: ‘Het was ontzettend leuk u te ontmoeten. Doet u de groeten aan uw dochter?’ Dat zal ze zeker. We bedanken elkaar voor ons praatje op prikken zonder afspraak en gaan zonder handen schudden uit elkaar.