een blik in het domein van de meeuwen zweefvliegtuigen vrienden van de wind schaamteloos krijsende baby’s plezier belevend in het spel en verder niets behalve een brutale blik opzij, naar het balkon, gulzig zoekend wetend dat op die onbeholpen mensenwereld te klaplopen valt
maar dat is nog niets
laat in februari glijdend langs de galerij twee ooievaars, één stel levensgroot tegen de pastelblauwe voormiddag haast aanraakbaar haast het waaien van hun slagen voelend haast ze in de ogen kijkend terug via Gibraltar, voor een nieuwe cyclus wetend dat over onbeholpen mensengrenzen heen te vliegen valt
onderwijl op nulniveau
spam dringt mij een drone op voor jou: de brutale ogen van de meeuw voor jou: de wereldblik van de ooievaar wees heimelijk schaamteloos laat je grenzeloos bevredigen elk nieuw hebbeding herhaalt primitief verlangen verraadt machteloosheid van de laagste soort platvloers het domein waar mensen onbeholpen strompelen
Ik zal voortaan met andere ogen naar Oopjen kijken. Zij is een van de grote juwelen uit de schatkamer van onze gouden eeuw. Samen met Marten Soolmans, haar man, werd zij begin 2016 voor 160 miljoen euro gekocht van de familie De Rothschild. Zij maken deel uit van ons culturele erfgoed en horen dus gemeenschapsbezit te zijn. De aankoop was een project van ons Rijks en het Franse Louvre, waar Oopjen en Marten sindsdien om en om elkaar gezelschap houden.
Op dit moment hangt het koppel Soolmans in het Rijks, als onderdeel van de tentoonstelling Slavernij. Met negen andere namen vertelt het stel het verhaal van het Nederlandse slavernijverleden.
Op vrijdag 9 juli ben ik daar.
Ik maak onder andere kennis met Joã, die rond september 1646 wist te ontsnappen aan zijn Portugese slavenhouder in Brazilië. Hij ontkwam naar Nederlands grondgebied. Daar werd hij uitgebreid ondervraagd. Joã zelf boeide de Nederlanders niet bijzonder. Uit het verhoorverslag blijkt dat ze vooral geïnteresseerd waren in strategische informatie over hun Portugese handelsconcurrenten. Daar wist Joã het nodige over te vertellen.
Ik leer de tegenstrijdige geschiedenis kennen van Dirk, de abolitionist, zoon van een rijke VOC-regent in Zuid-Oost Azië. Dirk verzette zich op Java tegen de slavernij. Hij werd vervolgd en vluchtte in 1798 naar de Republiek. Zijn vrouw moest hij achterlaten. Zij stierf op Java in 1801. Rond 1820 duikt Dirk weer op in Brazilië waar hij een koffie- en sinaasappelplantage heeft. Uit zijn kasboeken blijkt dat hij er gebruik maakt van slaven. Want, had hij ontdekt, vrijgemaakten ‘gingen lopen’; ze waren hem niet dankbaar genoeg.
Ook ontmoet ik op de tentoonstelling de dappere Lohkay van Sint Maarten. Ze had het gewaagd de plantage waar ze moest werken te ontvluchten. Ze werd gepakt; voor straf sneed de slavenhouder haar een borst af. Lohkay liet zich niet ontmoedigen en ontsnapte opnieuw. Ze vluchtte de heuvels in, waar ze in haar eentje wist te overleven en een icoon van verzet werd.
De komende twee jaar gaat er 8,5 miljard euro naar de scholen en gemeentes om de kansenongelijkheid in het onderwijs te bestrijden. Het geld wordt beschikbaar gesteld in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs van het ministerie van OCW. De al jaren stijgende kansenongelijkheid in het onderwijs wordt als een van de grondoorzaken gezien van het groeien van de kansenongelijkheid in de Nederlandse samenleving als geheel. Vandaar. De coronapandemie en de documentaireserie Klassen hebben het probleem definitief op de kaart gezet. Nu wordt het eindelijk aangepakt. Maar zal deze zak geld werkelijk bijdragen aan het oplossen van de groeiende kloof tussen kansarm en kansrijk?
Het is een typische reflex van een op kortetermijnresultaten gerichte maatschappij om geld te sturen naar de delen van de boom waar de bladeren er slap bij hangen. Het kwijnen moet gestopt worden. Zo vlot mogelijk. Dat lijkt efficiënt en doelmatig, maar het kan ook zijn dat je bezig bent met het stutten van takken terwijl het echte probleem ondergronds te vinden is, in een ziek wortelstelsel. Ik ben bang dat we hier met zo’n situatie te maken hebben.
Op dinsdagmiddag 4 mei heb ik mijn eerste prik gehad. AstraZeneca. Geen spoortje van bloedklonters, geen griepgevoel, zelfs geen spierpijn.
Aan het moment van mijn vaccinatie kleeft iets ironisch. Het was de dag van de dodenherdenking. Voor de tweede keer ging die niet door, althans niet in gezamenlijkheid. Anoniem en onpersoonlijk werden de kransen gelegd op al die plekken in Nederland waar het jaarlijkse eerbetoon aan hen die voor onze vrijheid vielen, plaatsvindt. Ik was er graag bij geweest, hier op de Dam. Sinds ik in de hoofdstad woon is dat een voor mij jaarlijks terugkerend ritueel geworden, maar het plein is al zestien maanden het domein van enkel de duiven.
We worden weer belaagd door een vijand, deze maal zonder militair machtsvertoon. Het is een microscopisch klein, stekelig bolletje, waarvan we niet eens weten of het levende materie is. In al zijn unheimische onzichtbaarheid sluit het ons op in onze huizen, brandmerkt het ons met mondkapjes en verbiedt het ons elkaar genegenheid te tonen.
‘Dit is de grootste crisis sinds de Tweede Wereldoorlog.’ ‘Er werken mensen aan het front’, ‘er vallen slachtoffers’ en ‘er staan helden op’. We zijn opnieuw in een vrijheidsstrijd verwikkeld – onze politieke leiders zinspelen er graag op.
Ik ben in elk geval bewapend, ik kan de strijd met Covid-19 aan. Maar is het werkelijk weer oorlog?
Regelmatig valt het me moeilijk te geloven dat we ooit leren de aarde duurzaam te delen. Op die momenten voelt mijn bestaan als dat van een Don Quichot, de Spaanse edelman uit de boeken van Cervantes van 1605 en 1615, die in het post-riddertijdperk zoveel ridderromans had gelezen dat zijn brein erdoor verschrompeld was.
Don Quichot meende een opdracht in al die verhalen herkend te hebben: een roep om de herrijzenis van het ridderschap, ter ondersteuning van de zwakken, het herstel van de vervagende deugdzaamheid en het verslaan van het voortdurend de kop opstekende onrecht.
Die roep – zo wist hij – was persoonlijk aan hem gericht. Dus Don Quichot hees zichzelf in het verweerde harnas van zijn voorvaderen, haalde de wetsteen langs een roestig zwaard, duikelde een antieke lans op, zadelde zijn schonkige rossinant en trok eropuit. We weten allemaal hoe dat resulteerde in een eerder lachwekkend dan heldhaftig ridderschap. Don Quichot was een goedbedoelende zot die zich stortte in een dolende en hopeloze strijd.
Misschien moet ook ik wat minder verhalen lezen.
Zoals dat van Philipp Blom in Het grote wereldtoneel:
Wat heb je aan de eeuwige profeten van de vooruitgang die met statistieken wapperen over de laagste kindersterfte ooit, de hoogste levensverwachting, zo weinig armoede en oorlog was er nog nooit, als die mooie dikke tak die ons zo’n fantastische zetel biedt intussen door onszelf wordt afgezaagd.
Of dat van Bruno Latour in Oog in oog met Gaia:
We kunnen niet meer onverschillig naar wolken kijken. We weten dat het voortaan deels aan ons ligt dat ze er zijn en dat het regent of de zon schijnt.
In 1492 werd het motto: verover de wereld! De ruimte werd groter en groter, we kregen steeds meer aarde. Sindsdien is het motto niet veranderd. Maar nu vernauwt de ruimte zich, de aarde krimpt en dreigt met opraken.
Het oude verhaal houdt geen rekening met onafwendbaar onheil. Het is zaak dat we daar iets op verzinnen, want de schade die op ons afkomt is rampzalig. Zij zal ons mentaal laten wankelen. We hebben een nieuwe definitie van toekomst nodig, willen we onszelf redden van de naderende volksdepressie. (Dus je kunt wel menen dat je genoeg gelezen hebt, je zult niet aan een volgend verhaal kunnen ontkomen.)
De noodzaak van een nieuwe toekomstdefinitie geldt overigens meer voor ons dan voor de beklagenswaardige mensenkinderen die over tien jaar geboren worden, in die toekomst. Zij worden ‘gered’ door het shifting baseline syndrome; zij zullen niet beter weten dan dat de aarde vijandig is, vol rampspoed en orkanen, zij zullen de natuur niet anders kennen dan in een verarmde staat. Zij zullen geen kolonisators zijn, geen kapitalisten, geen materialisten – hun lotsbestemming, door ons in gang gezet, schrijft ze iets anders voor. Wat zal hun verhaal zijn?
Don Quichots dolende ridderschap eindigde in een zesdaagse koorts, waarin hij van zijn waanzin werd verlost en stierf. Je zou die dood en genezing ook symbolisch kunnen opvatten: hij ontdeed zich van zijn strijdlust en leerde te berusten, waardoor weliswaar niet de wereld maar wel hij zelf gered werd. Dat raakt aan waar ik mee worstel: als redding utopisch wordt, is verzoening met het lot dan toegestaan?
Bronnen:
Parafrasering Philipp Blom komt uit Het grote wereldtoneel, De Bezige Bij, 2020, p. 52
Parafrasering Bruno Latour komt uit Oog in oog met Gaia, octavo, 2020, pp. 354-355